B&F, Spelling, blok 5 week 1 les 5

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Spelling

Blok 5 week 1 les 4
Doel: herhaling van deze week

Woorden met -heid

Woorden met -teit

Bedenk chef woorden

We oefenen met het klankgroepenwoord

1. het paprikaatje

2. het schuttinkje

Welke tijd?

ik heb gegeten

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?

smeer jij?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?

de hond dronk

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?

ik genoot

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Welke tijd?

de kat is verdwenen

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooide tijd

Werkwoorden

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.

De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.

Rennen:

Ik ren - hij rent - ren jij?        (stam + t: ren + t = hij rent)

Binden:

Ik bind - hij bindt - bind jij? 

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: schudden
ik.......... de meester........... .............jij?

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: bereiden
ik.......... jij........... .............jij?

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: snijden
ik.......... de jongen........... .............jij?

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: schrijven

ik................... hij......................... .....................jij?

Oefendictee

Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Schrijf op:

Wat is het hulpwerkwoord?

1. heeft
2. gekocht

Wat is het voltooid deelwoord?

1. heeft
2. gekocht

Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. heeft
2. gekocht
3. vakantiehuis
4. Italiaans

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

1. heeft
2. gekocht
3. vakantiehuis
4. Italiaans

Wat is het onderwerp?

1. Heeft
2. Anja
3. vakantiehuis
4. Italiaans

Wat is de persoonsvorm?

1. Heeft
2. Anja
3. vakantiehuis
4. Italiaans

Hoe ging de les?

1. Makkelijk
2. Moeilijk
3. Gemiddeld

Goed gewerkt!