verwijswoorden

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Welkom 1E

Week 3

1. Herhaling: wat hebben we vorige week gedaan?
2. Even samen checken: persoonlijke brief af?
3. Sollicitatiebrief af? graag naar mij sturen.
4. Persoonlijke werkmapje 

Samenhang in een tekst

Woorden in een tekst houden verband met elkaar. 

Zinnen in een tekst houden verband met elkaar.

Alinea's in een tekst houden verband met elkaar.

Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinnen of zinsdelen.

Verwijswoorden wijzen naar andere woorden of woordgroepen in een tekst.

Lesdoel

Je weet wat verwijswoorden zijn en kunt ze herkennen

Je weet hoe je kunt kijken waar ze naar verwijzen.

Je kunt verwijswoorden zelf gebruiken in je tekst.

Personen

Meervoud

ze of zij:

 De leerlingen horen de bel. Ze/ zij gaan naar de les.

hun:

 Ze pakken hun boek.

hen:

 Deze fietsen zijn van hen.

De meisjes lopen op straat.
......... zijn op weg naar school.

1. Hun
2. Haar
3. Zij
4. Hen

Kees is al lang ziek, want ik heb .........
minstens drie weken niet meer gezien.

1. haar
2. het
3. hij
4. hem

De studenten gaan hard aan het werk. Ze hebben geleerd hoe ze verwijswoorden kunnen herkennen en toepassen in een zin.

Waar verwijst “ze” naar?

1. De studenten
2. Hard
3. Werk
4. Verwijswoorden

Dingen / zaken

het, zijn

  De trein verloor zijn wagon.

  Ik houd niet van wiskunde, ik vind het moeilijk.

Als je iets aanwijst, dichtbij of verder weg: 

Bij het- woorden  horen dit en dat: dit boek (hier), dat boek (daar)

Bij de- woorden horen deze en die:  deze pen (hier) en die pen (daar)

Het geld dat wij hebben verdiend.

De jongen die een jong zusje heeft.

De plannen die Sandra had gemaakt.

Hoeveel foutjes zie je?

Wat is goed?

1. Dit virus
2. Deze virus

Heb je ..... bestand naar mij gemaild?

De meest opdrachten .... je krijgt, moeten worden opgeslagen

dat

die

Waar verwijst 'hij' naar?

1. Amerika
2. Columbus
3. vergissing
4. chocolade

De docenten zijn vroeg op school

De meisjes geven het huiswerk aan de docenten.

......... huiswerk is helemaal in orde

hun

hen

ze

Welke uitspraak past het beste bij jou?

Ik weet nog niet goed wat verwijswoorden zijn.

Ik kan verwijswoorden herkennen.

Ik kan verwijswoorden herkennen en zelf gebruiken.

Ik wist dit allemaal al.