verwijswoorden nog een keer oefenen

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Samenhang in een tekst

Woorden in een tekst houden verband met elkaar. 

Zinnen in een tekst houden verband met elkaar.

Alinea's in een tekst houden verband met elkaar.

Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinnen of zinsdelen.

Verwijswoorden wijzen naar andere woorden of woordgroepen in een tekst.

Verwijswoorden: 

extra oefening

Lesdoel (herhaling)

Je weet wat verwijswoorden zijn en kunt ze herkennen

Je weet hoe je kunt kijken waar ze naar verwijzen.

Je kunt verwijswoorden zelf gebruiken in je tekst.

soorten verwijswoorden

02:13

Waar zou je 'Jop' soms door kunnen vervangen?

03:55

Waar verwijst 'zijn' naar?

1. Quin
2. broodtrommel
3. broodje
4. broodje met kaas

Maryam is al lang ziek, want ik heb .........
minstens drie weken niet meer gezien.

1. haar
2. het
3. hij
4. hem

De studenten gaan hard aan het werk. Ze hebben geleerd hoe ze verwijswoorden kunnen herkennen en toepassen in een zin.

Waar verwijst “ze” naar?

1. De studenten
2. Hard
3. Werk
4. Verwijswoorden

He Kees, waar zijn de kranten gebleven? Ik had ZE toch op tafel gelegd?

Waar verwijst ZE naar?

1. Kees
2. ik
3. de kranten
4. tafel

00:52

Hij draagt een veiligheidsgordel die hem beschermt tegen het vallen.

Waar verwijst 'die' naar?

1. de man
2. de veiligheidsgordel

01:06

Hij draagt een veiligheidsgordel die hem beschermt tegen het vallen.
Waar verwijst 'hem' naar?

1. de man
2. de veiligheidsgordel

De man draagt een gordel en een helm bij het klimmen. Deze middelen beschermen hem. Waar verwijst 'deze' naar?

1. de man
2. de helm
3. de gordel
4. de helm en de gordel

Wat is het verwijswoord?
Eva wil niet naar buiten, want ze vindt het te koud.

1. Eva
2. buiten
3. ze
4. koud

De taxichauffeur was te laat. Hij moest eerst nog tanken.

Wat is hier het verwijswoord?

1. De taxichauffeur
2. Hij

Wat is het verwijswoord?
Ik heb hoofdpijn. Dit komt doordat ik niet genoeg gegeten heb.

1. Dit
2. doordat
3. ik
4. genoeg

De studenten waren te laat. Zij moesten allemaal nablijven.

Wat is het verwijswoord?

1. De studenten
2. Zij

De manager gaat vanmiddag met zijn werknemers vergaderen.

Naar wie of wat verwijst 'zijn'?

1. manager
2. werknemers

Welk verwijswoord? De dames lopen druk te praten. Over wie zouden.... het hebben?

1. ze
2. zij
3. hij
4. het

We hadden net een examen. Heb jij ..... goed gemaakt?

1. deze
2. het
3. ze
4. hem

Maak na de volgende zin zelf een zin met een verwijswoord.
De studenten zitten thuis achter hun computer.

Welke uitspraak past het beste bij jou?

Ik weet nog niet goed wat verwijswoorden zijn.

Ik kan verwijswoorden herkennen.

Ik kan verwijswoorden herkennen en zelf gebruiken.

Ik wist dit allemaal al.