3 vwo - lastige gevallen ww-spelling + puzzel werkwoordspelling

Opletten: lastige werkwoorden

Werkwoorden die beginnen met be-, ge-, ver-, ont-, her- of over- klinken in de tegenwoordige tijd en de voltooide tijd hetzelfde, maar vaak schrijf je de werkwoorden anders.


gebeurt of gebeurd

verandert of veranderd?

herstelt of hersteld?

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Opletten: lastige werkwoorden

Werkwoorden die beginnen met be-, ge-, ver-, ont-, her- of over- klinken in de tegenwoordige tijd en de voltooide tijd hetzelfde, maar vaak schrijf je de werkwoorden anders.


gebeurt of gebeurd

verandert of veranderd?

herstelt of hersteld?

Slide 1 - Diapositive

Opletten: lastige werkwoorden

In de tegenwoordige tijd noemen we een werkwoord met 

be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-  een persoonsvorm.


In de voltooide tijd noemen we een werkwoord met

be-, ge-, ver-, ont-, her- of over-  dat geen persoonsvorm is 

een voltooid deelwoord.



Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

-d of -t? Gebruik het schema


-d of -t?

Gebruik het schema.

Slide 4 - Diapositive

Zo gebruik je het schema

Kijk eerst of het werkwoord een persoonsvorm is.


Nee?

- Maak het werkwoord langer. Je hoort -d of -t. Schrijf zo kort mogelijk.


Ja? Staat het woord in de tt of vt?

- tt: kies ik-vorm, ik-vorm+ t of hele werkwoord.

(gebruik lopen om te horen of er een -t achter de ik-vorm komt)

- vt: sterke werkwoorden veranderen van klank. Schrijf deze zo kort en eenvoudig mogelijk op. Zwakke werkwoorden: kies ik-vorm+ te(n) of ik-vorm+ de(n) (gebruik 't Kofschipx wanneer je niet weet of je te(n) of de(n) moet gebruiken.


Slide 5 - Diapositive

Persoonsvorm

Soms gebeurt dat.
Dat verandert niets.
Zij herstelt haar scooter.
Voltooid deelwoord

Het is gebeurd.
Het is niet veranderd.
Zij heeft haar scooter hersteld.
Is het een pv?  JA
Tt of vt?  TT
Regel? Ik-vorm +t
Is het een pv?  NEE
Regel? Maak langer, hoor je -t of -d? Schrijf zo kort mogelijk

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met verwerken.
_________

Slide 7 - Question ouverte

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met begeleiden.
_________

Slide 8 - Question ouverte

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met besturen.
_________

Slide 9 - Question ouverte

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met verstuiven.
_________

Slide 10 - Question ouverte

Voorbeeld:
ik verleer, hij verleert, hij heeft verleerd

Doe hetzelfde met beslissen.
_________

Slide 11 - Question ouverte

Joris heeft de tekst in het Frans vertaald met Google Translate.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 12 - Quiz

Rick vertaalt de menukaart voor zijn Spaanse vriendin.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 13 - Quiz

Steeds weer belooft Martine ons een ijsje.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 14 - Quiz

Vorige week had je me ook een cadeautje beloofd.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

De kleine Teun verstopt zich achter de boom.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 16 - Quiz

De lerares Nederlands ontleedt eerst een paar zinnen op het smartbord als voorbeeld.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 17 - Quiz

In de biologieles hebben we een kikker ontleed.
________
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 18 - Quiz

Door het plaatsen van zonnepanelen _____ het bedrijf op energiekosten (besparen).
A
bespaart
B
bespaard

Slide 19 - Quiz

Wat _____ een rond blauw verkeersbord met een witte bromfiets erop? (betekenen)
A
betekent
B
betekend

Slide 20 - Quiz

Sabien heeft Koen _____ om ook naar het eindexamenfeest te gaan. (verleiden)
A
verleid
B
verleidt

Slide 21 - Quiz

Je _____ de Nederlandse voetbalsupporters bij de Olympische spelen aan hun oranje outfit. (herkennen)
A
herkend
B
herkent

Slide 22 - Quiz

Voor dit tomatensoepgerecht moeten de tomaten eerst _____ worden. (ontvellen)
A
ontveld
B
ontvelt

Slide 23 - Quiz

De gemeente heeft onze buren een vergunning _____ om drie berkenbomen te kappen. (verlenen)
A
verleend
B
verleent

Slide 24 - Quiz

Op de school-tv _____ de administratie alle roosterwijzigingen. (vermelden)
A
vermeld
B
vermeldt

Slide 25 - Quiz

Heb jij alles eerlijk aan de ouders _____ ? (vertellen)
A
verteld
B
vertelt

Slide 26 - Quiz

Gebeurt of gebeurd?

Slide 27 - Diapositive

Het ... niet zo vaak dat een schaap vier lammetjes krijgt.

Slide 28 - Question ouverte

Is het een verzinsel of is het echt ... ?

Slide 29 - Question ouverte

Voordat ik goed en wel besefte wat er aan de hand was, was het al ... .

Slide 30 - Question ouverte

Morgen ... er iets leuks!

Slide 31 - Question ouverte

Ik hoop dat het snel ... zal zijn.

Slide 32 - Question ouverte

Slide 33 - Lien