2. De plaats op aarde en de temperatuur

De plaats op aarde en de temeratuur 
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

De plaats op aarde en de temeratuur 

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen 
BK KGT TH HV
  • Je weet hoe dag en nacht ontstaan
• Je weet waarom het bij de evenaar warmer is dan bij de polen
• Je weet hoe seizoenen ontstaan
• Je kent het verschil tussen weer en klimaat

Slide 2 - Diapositive

Weer 
= momentopname van de toestand van de atmosfeer

Kijkt naar:
    • temparatuur
    • neerslag
    • wind
    Klimaat
    = het gemiddelde weer berekend over 30 jaar

    Kijkt naar: 
    • zomertemperatuur
    • wintertemperatuur
    • neerslag in het jaar 

    Slide 3 - Diapositive

    Weer 
    - plaatselijk
    - veranderlijk  
    Klimaat 
    - gaat over een groot gebied
    - geldt voor een lange periode (30 jaar)

    Slide 4 - Diapositive

    Wat duurt langer
    A
    weer
    B
    klimaat

    Slide 5 - Quiz

    Weer of klimaat?

    Morgen wordt het mooi weer. 25 graden en af en toe een klein buitje.
    A
    Weer
    B
    Klimaat

    Slide 6 - Quiz

    Het klimaat is ..........................
    A
    Het gemiddelde weer in een groot gebied
    B
    Het gemiddelde weer in een klein gebied

    Slide 7 - Quiz

    Het klimaat = het gemiddelde weer gemeten over...
    A
    5 tot 10 jaar
    B
    40 tot 50 jaar
    C
    30 tot 40 jaar
    D
    20 tot 25 jaar

    Slide 8 - Quiz

    De 2 eilanden A en B liggen naast elkaar. Op B regent het.. wat is dan juist?
    A
    A en B hebben een ander klimaat
    B
    B heeft een nat klimaat A niet
    C
    Het weer is toch hetzelfde bij A en B
    D
    Het weer bij B is anders dan A

    Slide 9 - Quiz

    Wat is het verschil tussen weer en klimaat?
    A
    Het is het zelfde
    B
    Het weer is klimaat over een lange periode
    C
    Het klimaat is weer over lange periode
    D
    Het klimaat is weer over lange periode + groot gebied

    Slide 10 - Quiz

    Wat is een verschil tussen weer en klimaat?
    A
    periode van meten
    B
    klimaat gaat over kleiner gebied
    C
    weer is de gemiddelde toestand van de lucht
    D
    weer gaat over neerslag en klimaat niet

    Slide 11 - Quiz

    Atmosfeer
    Wordt ook wel dampkring genoemd
    10 km dikke luchtlaag rond de aarde 
    Welk verschil zie je tussen A en C?

    Slide 12 - Diapositive

    Bekijk de afbeelding.
    Welk stukje is warmer?
    geef nu twee redenen waarom het op de ene plek warmer is dan op een andere plek!

    Slide 13 - Diapositive

    Slide 14 - Diapositive

    De wereld staat scheef!! 

    Slide 15 - Diapositive

    de zon staat loodrecht op het noordelijk halfrond

    Slide 16 - Diapositive

    Slide 17 - Vidéo

    BK en KGT gaan aan het werk
    Gebruik H2 §2 van je tekstboek
    Maak WB H2 §2 de opdrachten

    Slide 18 - Diapositive

    Keerkringen 
    • Kreeftskeerkring
    • Evenaar
    • Steenbok
    Waarom zijn deze zo belangrijk?
    Waarom zijn deze keerkringen zo belangrijk? 

    Slide 19 - Diapositive

    Welke relatie tussen luchtstreken en keerkringen?

    Slide 20 - Diapositive

    Wat bedoelen we met breedteligging?
    A
    Een cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt
    B
    De plek waar de breedste rivier ligt
    C
    een cirkel die twee plaatsen met elkaar verbindt
    D
    De plek waar je een plaats kunt vinden.

    Slide 21 - Quiz

    Breedteligging zegt iets over hoe ver een plaats ligt ten opzichte van de evenaar.
    A
    Juist
    B
    Onjuist

    Slide 22 - Quiz

    De belangrijkste klimaatfactor is:
    A
    hoogte
    B
    invloed zee
    C
    wind
    D
    breedteligging

    Slide 23 - Quiz

    Breedteligging en temperatuur hebben niks met elkaar te maken
    A
    Waar
    B
    Niet waar

    Slide 24 - Quiz

    Wat moet je nu kunnen en kennen? 
    Je moet alle begrippen kunnen uitleggen. 
    Je moet de lesdoelen kunnen beantwoorden.
    Je moet een samenvatting of een mindmap kunnen maken.

    Slide 25 - Diapositive