Voorbereiding T2 - Grammatica 1,3,6, Taal 2 en 6 (2 havo)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Voorbereiding T2 (Grammatica 1, 3,6, Taal 2 en 6)

Ga zitten volgens de plattegrond

Houd je laptop nog in je tas

Na het lezen starten we met de lesson-up

HOE ZAT HET OOK ALWEER?

Er is een kern van doen 

heeft altijd een werkwoordelijk gezegde (WG) --> alle werkwoorden in de zin

Altijd een Zelfstandig Werkwoord (ZWW), soms ook Hulpwerkwoorden (HWW)

Voorbeeld: zij wil in de supermarkt werken. (WG = wil werken, ZWW = werken, HWW = wil)

Er is een kern van zijn

heeft altijd een naamwoordelijk gezegde (NG), dit bestaat uit

- Naamwoordelijk deel: kenmerk of eigenschap van het onderwerp

- Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden.

Heeft altijd een koppelwerkwoord (KWW) en soms ook Hulpwerkwoorden (HWW) 

Sleep de zinnen naar de juiste categorie 

Kern van doen (zin heeft een werkwoordelijk gezegde)

Kern van zijn (zin heeft een naamwoordelijk gezegde)

Hij blijkt een goede voetballer te zijn

Zij schuurde het bankje met schuurpapier

De soep bleek helemaal mislukt

Zij is haar hele leven docent geweest

Feestjes bij de technoclub Berghain schijnen altijd heel leuk te zijn

Duuk schijnt fan van korte broeken te zijn

Zij zouden graag het stadscentrum willen gaan bekijken

Silya praat heel af en toe met haar buurvrouw.

Dit klaslokaal is soms een beetje muf. 

De zin 'hij heeft heel lang op haar gewacht' heeft een...

1. Naamwoordelijk gezegde
2. Werkwoordelijk gezegde

De zin 'het restaurant is al jaren gesloten' heeft een...

1. Naamwoordelijk gezegde
2. Werkwoordelijk gezegde

'Dit jaar worden zij waarschijnlijk weer kampioen' deze zin heeft een kern van ... en heeft dus een ...

1. Kern van zijn, naamwoordelijk gezegde
2. Kern van doen, naamwoordelijk gezegde
3. Kern van zijn, werkwoordelijk gezegde
4. Kern van doen, werkwoordelijk gezegde

De leraar blijft voorlopig afwezig

1. WG
2. NG

Een zin met een naamwoordelijk gezegde (en dus een kern van zijn) heeft altijd een koppelwerkwoord. Vul aan: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, ...

1. toeteren
2. willen
3. schaven
4. schijnen

Het naamwoordelijk gezegde geeft aan wat het onderwerp is of wordt of blijft

1. Waar
2. Onwaar

Een zin met een
NG heeft altijd een Lijdend Voorwerp

Hint: een lijdend voorwerp ondergaat een handeling/activiteit. Voorbeeld: hij beklom de berg. De berg ondergaat de activiteit van het klimmen, de berg zelf doet niks. 

1. Waar
2. Onwaar

Hoort bij de foto op de achtergrond een NG of een WG, leg in een korte zin uit waarom.

'Het restaurant bleek gesloten' --> Naamwoordelijk gezegde: bleek [gesloten]
Ronaldo is een goede voetballer --> Naamwoordelijk gezegde: 'is [een goede voetballer]

Schrijf nu het naamwoordelijk gezegde op van deze zin, gebruik vierkante haakjes: 'zij is zwemmer'
'

'De racefietser is kampioen.' wat is het NG

1. is [kampioen]
2. wordt [kampioen]
3. blijkt
4. schijnt

Het gebouw blijkt gesloten te zijn. Wat is het NG?

1. Blijkt [gesloten] te zijn
2. blijkt
3. Gesloten
4. Restaurant

Schrijf het naamwoordelijk gezegde op van deze zin: hij wordt later koning

Schrijf het NG op van deze zin: is jouw moeder altijd zo actief geweest bij de tennisclub?

Noteer het NG: 'Het kasteel wordt meer dan 200 miljoen waard'

'Beurse appels kunnen vaak niet meer worden verkocht.' Wat is hier het zelfstandig werkwoord?

Hint: ZWW geeft de activiteit aan

1. kunnen
2. appels
3. worden
4. verkocht

Wat is hier het zelfstandig werkwoord: zij zou heel erg graag meer uren willen werken.

1. Zou
2. Willen
3. Heel
4. Werken

'De groep vakantiegangers zou het liefst gaan vliegen'. Wat is 'zou' hier?

Hint: HWW helpt de zin maken. Voorbeeld: hij zou hebben willen werken. 

1. HWW
2. ZWW
3. KWW
4. Zelfstandig naamwoord

Een koppelwerkwoord koppelt een eigenschap/kenmerk aan het onderwerp

1. Waar
2. Onwaar

Elke zin heeft altijd een ZWW

1. Waar
2. Onwaar

Een vaste opsomming (die je dus niet in een andere volgorde kunt zetten) zoals 'bloed, zweet en tranen' is een

1. Tegenstelling
2. Drieslag
3. Opsomming
4. Hyperbool

John F Kennedy zei voorafgaand aan de maanlanding 'we do this not because it's easy, but because it's hard' (we doen dit niet omdat het makkelijk is, maar omdat het moeilijk is). DIt is een voorbeeld van:

1. Hyperbool
2. Tegenstelling
3. Climax
4. Drieslag

Op het schilderij zie je fietsers, auto's, scooters, brommers, driewielers en racefietsen'. Dit is een:

1. Drieslag
2. Hyperbool
3. Climax
4. Opsomming

Vul aan: hij heeft veel invloed hier, je zou kunnen zeggen dat hij een flinke ... in de pap heeft.

1. Knie
2. Vinger
3. Elleboog
4. Hand

Je kunt zeggen 'hij legt op iedere slak zout' maar je kunt ook zeggen 'zij leggen op iedere slak zout'. Een uitdrukking kun je dus aanpassen aan de zin (enkelvoud-meervoud, tegenwoordige tijd-verleden tijd enzovoorts), en is daarmee niet vaststaand.

1. Dit klopt
2. Dit klopt niet
3. Meneer Breedveld zit te zwetsen
4. Wat een kletskoek

Zij heeft eindelijk een relatie met die leuke jongen, zij zit op een ... wolk

1. paarse
2. gouden
3. rode
4. roze