Quiz Taaltalent 2 H7
1 / 19
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
de prinses
B
de prins
C
de koning
D
de koningin
Slide 2 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
de hagelslag
B
de boterham
C
de alcohol
D
de chocopasta
Slide 3 - Quiz
Welk woord past het best?
De helikopter vliegt in de ..........
De helikopter vliegt in de ..........
A
grond
B
lucht
C
water
D
vuur
Slide 4 - Quiz
Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
de zwaan
B
de eend
C
het varken
D
de pauw
Slide 5 - Quiz
Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
de maag
B
de aardbei
C
het speelgoed
D
de soldaat
Slide 6 - Quiz
Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
het midden
B
de middeleeuwen
C
uiteindelijk
D
het zorgcentrum
Slide 7 - Quiz
Maak de zin af:
Let op, die paddenstoel is niet...
Let op, die paddenstoel is niet...
A
drinkbaar
B
leesbaar
C
eetbaar
D
bewoonbaar
Slide 8 - Quiz
Maak de zin af:
Vanavond eten wij een.....
Vanavond eten wij een.....
A
smaak
B
restje
C
speelgoed
D
water
Slide 9 - Quiz
Welke zin hoort bij de afbeelding?
A
Het regent.
B
Het is zonnig.
C
Het stormt.
D
Het onweert.
Slide 10 - Quiz
Welke zin past het best in de afbeelding?
A
Het is mistig.
B
Het sneeuwt.
C
Het is zonnig
D
Het is warm.
Slide 11 - Quiz
Goed of fout geschreven?
Vroeger verhuiste ik vaak.
Vroeger verhuiste ik vaak.
A
goed
B
fout
Slide 12 - Quiz
Goed of fout geschreven?
Toen hij jong was, fietsde hij vaak naar school.
Toen hij jong was, fietsde hij vaak naar school.
A
goed
B
fout
Slide 13 - Quiz
Goed of fout geschreven?
Toen ik jong was, heette mijn beste vriendin Sofia.
Toen ik jong was, heette mijn beste vriendin Sofia.
A
goed
B
fout
Slide 14 - Quiz
Goed of fout geschreven.
Gisteren neemden we de trein naar Amsterdam.
Gisteren neemden we de trein naar Amsterdam.
A
goed
B
fout
Slide 15 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Wij schrijven me in voor een cursus.
B
Wij schrijven ons in voor een cursus.
C
Wij schrijven in voor een cursus.
D
Wij schrijven zich in voor een cursus.
Slide 16 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Toen ik was klein, woonden we in een dorp.
B
Toen ik klein was, we woonden in een dorp.
C
Toen ik klein was, in een dorp woonden we.
D
Toen ik klein was, woonden we in een dorp.
Slide 17 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Ik herinner zich die mooie vakantie.
B
Ik herinner ons die mooie vakantie.
C
Ik herinner me die mooie vakantie.
D
Ik herinner je je die mooie vakantie.
