Woordbenoemen - differentiatie

keuzebord woordbenoemen:
Kies de kleur van de onderdelen waarmee je wilt oefenen:

lw / znw / bnw
Bestudeer de dia's met een paarse stip als je meer wilt oefenen met het lidwoord, het zelfstandig naamwoord of het bijvoeglijk naamwoord.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
voorzetsels
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met voorzetsels.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
pers.vnw / bez. vnw
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
werkwoorden
Bestudeer de dia's met een oranje stip als je meer wilt oefenen met werkwoorden.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

keuzebord woordbenoemen:
Kies de kleur van de onderdelen waarmee je wilt oefenen:

lw / znw / bnw
Bestudeer de dia's met een paarse stip als je meer wilt oefenen met het lidwoord, het zelfstandig naamwoord of het bijvoeglijk naamwoord.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
voorzetsels
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met voorzetsels.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
pers.vnw / bez. vnw
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
werkwoorden
Bestudeer de dia's met een oranje stip als je meer wilt oefenen met werkwoorden.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.

Slide 1 - Diapositive

Woordsoorten
Pak lekker je schrift en laptop. 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Vandaag
- Het lidwoord
- Het zelfstandig naamwoord
- Het bijvoegelijk naamwoord
-Voornaamwoorden

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Lidwoord
• De
 • Het
 • Een  

Horen altijd bij een zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Diapositive

De of het?
De gebruik je bij mannelijke en vrouwelijke woorden en bij meervouden: de man, de commissie, de bond, de huizen.
Het gebruik je bij onzijdige woorden in het enkelvoud: het paard, het mannetje.
Er zijn helaas weinig regels te geven voor het gebruik van de of het. Moedertaalsprekers leren ‘vanzelf’ welk lidwoord het juiste is. 

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
• Alle woorden waar je 'de', 'het' en 'een' voor kunt zetten 
• Mensen, namen, dieren, dingen, plaatsnamen, etc. 
 • Je kunt er een verkleinwoord van maken (tje of je).

Slide 10 - Diapositive

Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die een ‘zelfstandigheid’ aanduiden. Dat kunnen concrete zaken zijn, zoals mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, brug, hout). 
Maar het kunnen ook plaatsen, bergen, zeeën enz. zijn (Den Haag, Frankrijk, Etna, Noordzee) en abstracte zaken als gevoelens (liefde, verwarring), tijdsruimten (dag, seconde), eigenschappen (grootte, verlegenheid), gebeurtenissen (botsing, feest) en denkbeeldige personen of zaken (kabouter, Luilekkerland).

Slide 11 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
• Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
• Het staat meestal voor het zelfstandig naamwoord
• Het blauwe tasje: blauwe is het bijvoeglijk naamwoord. Het zegt namelijk iets over het tasje

Slide 12 - Diapositive

Grammatica woordsoorten
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord

Een persvnw verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.


vb. Maarten is mijn beste vriend, hij haalt mij altijd op met zijn bal als we gaan voetballen.


Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

bezittelijk voornaamwoord

Een bez vnw geeft, zoals het woord al zegt, een bezit aan. Meestal staat en bezvnw voor het zelfstnw waar het bij hoort. 


vb. Maarten is mijn beste vriend, hij haalt mij altijd op met zijn bal als we gaan voetballen.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Aanwijzend voornaamwoord

Slide 19 - Diapositive

Voorzetsels

Voorzetsels staan in zinsdelen waarbij je een vraag kunt stellen als waarin, waaronder, waarmee  of waardoor.

 Voorbeelden: van, na,

tegen, achter, in, naast, langs

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo