Grammatica woordbenoemen 1 Th

Wat gaan we vandaag doen?

  • Even terugkijken: Grammatica woordbenoemen

  • Extra Oefenen
  • Vragen?




1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Wat gaan we vandaag doen?

  • Even terugkijken: Grammatica woordbenoemen

  • Extra Oefenen
  • Vragen?




Slide 1 - Diapositive

DOEL

Je kunt de volgende woordsoorten herkennen:

- zelfstandige naamwoorden
- lidwoorden
- werkwoorden
- bijvoeglijke naamwoorden
- voorzetsels
- voornaamwoorden


Woordsoorten

Slide 2 - Diapositive

zelfstandig naamwoord

Slide 3 - Diapositive

zelfstandig naamwoord

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Waar staat GEEN zefstandig naamwoord?
A
bloemen
B
hapjes
C
regenen
D
paard

Slide 6 - Quiz

Waar staat WEL een zelfstandig naamwoord?
A
mooi
B
loop
C
kapot
D
huis

Slide 7 - Quiz

LIDWOORD

Slide 8 - Diapositive

lidwoord
De, het, een

  • Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord

  • Bepaald lidwoord: de, het
  • Onbepaald lidwoord: een

Slide 9 - Diapositive

Het waait.

Het =
A
Een lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 10 - Quiz

Waar staat geen lidwoord?

A
Het meisje
B
De huizen
C
Het regent
D
Een automonteur

Slide 11 - Quiz

Waar staat WEL een lidwoord?
A
Het sneeuwt
B
Het is donker
C
Het hagelde gister
D
Het jongetje

Slide 12 - Quiz

Werkwoorden

Slide 13 - Diapositive

Werkwoord

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Werkwoorden:
-Zijn dingen die je kunt doen: lopen, fietsen, bakken
-Er gebeurt iets: Het sneeuwt buiten (SNEEUWEN)
-Iemand IS iets: Piet is bakker (van het werkwoord ZIJN)
-Werkwoorden kunnen veranderen en geven de tijd aan: 
   Ik loop naar school, ik liep naar school
-In één zin kunnen meerdere werkwoorden staan:
De juf heeft een iedereen een proefwerk laten maken.

Slide 17 - Diapositive

Wat is GEEN werkwoord
A
lopen
B
huil
C
danste
D
tafeltje

Slide 18 - Quiz

Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 19 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
-Ze vertellen iets over het zelfstandige naamwoord.

- Het geeft iets aan over de eigenschap, toestand of kenmerk van het zelfstandige naamwoord.

... de rode auto
... het meisje is blond

Slide 20 - Diapositive

In welke zin staat GEEN bijvoeglijk naamwoord?
A
Daar staat een rode auto
B
Het meisje heeft mooi haar
C
Pietje loopt naar school
D
Ik ga nieuwe schoenen kopen

Slide 21 - Quiz

Waar staat GEEN bijvoeglijk naamwoord?
A
ijsje
B
groene
C
bijzondere
D
nieuwe

Slide 22 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. Het zijn woorden als ik, hij, hem, ons, jullie enzovoort.

Let op bij het!
Het regent --> het is persoonlijk voornaamwoord.
Hij heeft het hoogste woord --> het is lidwoord.

Slide 23 - Diapositive

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) vervangt een zelfstandig naamwoord en verwijst naar een persoon, dier of ding.




 
Dat vriendinnetje van hem doet mij aan jou denken, want ze heeft net zulk haar als jij.

Slide 24 - Diapositive

Noem de persoonlijk voornaamwoorden

We zijn gisteren met je broer naar zijn nieuwe huis wezen kijken.

Slide 25 - Question ouverte

Noem de persoonlijk voornaamwoorden

Heb jij hem al eens eerder gezien?

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Noteer het aanwijzend voornaamwoord
Die meisjes zitten hun broertje te pesten.

Slide 30 - Question ouverte

Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan
mijn boek

Slide 31 - Diapositive

Bez. vnw vs. Pers. vnw


Dat is mijn boek
Mijn = bezittelijk voornaamwoord.

Dat boek is van mij.
Mij = persoonlijk voornaamwoord.
Bedenk altijd goed of je te maken hebt met een persoonlijk voornaamwoord of een bezittelijk voornaamwoord

Slide 32 - Diapositive

Vragend voornaamwoord
Wie, wat, welke en wat voor (een) zijn vragende voornaamwoorden.

Slide 33 - Diapositive

Vragend voornaamwoord
Vragende voornaamwoorden staan meestal aan het begin van een vraag. 

Vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e), wat voor (een)



Slide 34 - Diapositive

Dit zijn GEEN vragend voornaamwoorden!
Een vragend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand.

Slide 35 - Diapositive

Vragend voornaamwoord

Er zijn vier  vragende voornaamwoorden.


Namelijk:

1.

2.

3.

4.

Slide 36 - Diapositive

Terugblik 1
Zelfstandig naamwoord:  
  • meestal mens, dier, plant, ding
  • je kunt er vaak lidwoord voor zetten
Lidwoord:                                
  • de, het, een 
  • staat voor zelfstandig naamwoord
  • als HET voor een werkwoord staat is het  geen lidwoord

Slide 37 - Diapositive

Terugblik 2
Werkwoord:  
  • doet iets
  • kunnen veranderen, en geven de tijd aan. 
Bijvoeglijk naamwoord:                              
  • geeft meer informatie over het zelfstandig naamwoord
  • een eigenschap of kenmerk

Slide 38 - Diapositive

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 39 - Question ouverte

Benoem de woorden in de volgende zin:


Maak de puzzel die hoort bij G.19

Slide 40 - Diapositive

Bedankt!

Slide 41 - Diapositive