Les 23 K3 E Grammatik Montag wiederholung

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Du hast 2 min für:

• Schulmaterialen auf dem Tisch

Das Programm

• Hausaufgabencheck!
• Drei neue Verben
  
• Kontrolle
• An die Arbeit!

Hausaufgaben

Machen: 

Kapitel 3: Grammatikbuch

Machen: Aufgaben 19-23

maandag 18 nov      dinsdag 19 nov                  woensdag 20 nov

DU m. gramm stencil opdr 24-26

Wiederholung 8
opdr 1-4

wissen

Grammatik: mögen, möchten, sollen

Instructie: Müssen vs sollen?

sollen = moeten (wil van een ander, vraag naar een mening)

Was soll ich anziehen?

Er soll sich melden beim Direktor.

müssen = moeten (noodzaak, het kan niet anders)

Ich muss morgen arbeiten.

Ich muss zur Toilette.

Modalverben in präsens

Welke Modalverben zijn er?
Typ ze in het Duits

Modalverben

lusten / houden van

kunnen

moeten (wil van een ander)

willen

mogen / toestemming hebben

moeten (noodzaak  / kan niet anders)

mögen

können

sollen

wollen

dürfen

müssen

(sollen)
Was … ich anziehen (aandoen)?

(wollen)
Was ______ er haben?

(möchten)
Was .... du essen?

An die Arbeit!

Was?	Kapitel 3: Machen Grammatik Arbeitsblätter Aufgaben: 24-26 Wiederholung 8 Aufg: 1-4
Wie?	individuell
Wie lange?	20 Minuten
Hilfe?	Benutze die Verben oder Seite 149-150
Fertig?	Lernen K3

Terugblik op de les

Tevreden

Ontevreden

Verrast

Geleerd

Ontdekt