LE2 W3 NN 3F Herkennen van de tijden + herhaling bijvoeglijk

Nederlands
Grammatica en Spelling, NU Nederlands 3F B


Herkennen van de tijden
Herhaling bijvoeglijk naamwoord


1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Grammatica en Spelling, NU Nederlands 3F B


Herkennen van de tijden
Herhaling bijvoeglijk naamwoord


Slide 1 - Diapositive

Presentie
Intro

Slide 2 - Diapositive

Vorige les
- persoonsvorm
- gezegde
- onderwerp
- bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Diapositive

Persoonsvorm
Welk antwoord is goed?
A
Je vindt de persoonsvorm (pv) door de tijd in de zin te veranderen.
B
Je vindt de persoonsvorm (pv) door het onderwerp in het meervoud of enkelvoud te zetten.

Slide 4 - Quiz

Welke stelling over het gezegde is goed?
A
Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (gez.).
B
Alle (delen van) werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (gez.).

Slide 5 - Quiz

STELLING

Ook 'te' en 'aan het' horen bij het gezegde, maar alleen als ze vóór een werkwoord staan.
A
Dit klopt.
B
Dit klopt niet.

Slide 6 - Quiz

Het onderwerp (ow) is te vinden door het stellen van een vraag. Welke vraag is dat?


A
Wie of wat + onderwerp?
B
Wie of wat + gezegde?
C
Wie of wat + persoonsvorm + gezegde?
D
Wie of wat + bijvoeglijk naamwoord?

Slide 7 - Quiz

Bijvoeglijke naamwoorden kun je onderscheiden in 'gewone' en 'stoffelijke'. Schrijf van allebei één op.

Slide 8 - Question ouverte

Ik snap de leerstof van vorige les
Goed
Best goed
Voldoende
Onvoldoende
Ik snap er niets van

Slide 9 - Sondage

Introductie

Slide 10 - Diapositive

Doelen
- Je herkent de verschillende tijden
- Je herkent de verschillende tijden in een zin
- Je kent de begrippen tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooid deelwoord, infinitief en bijvoeglijk naamwoord.

Slide 11 - Diapositive

Als ik mezelf een cijfer voor werkwoordspelling geef, dan geef ik een
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 12 - Sondage

REGELS & STAPPENPLANNEN WERKWOORDSPELLING 3F (regelmatig)​
Om de werkwoordspelling goed te beheersen, moet je in de basis 3 stappen volgen:​

 1. Herken en bepaal in welke tijd het woord staat (tegenwoordig, verleden, voltooid, of bijvoeglijk)​
2. Bepaal de regel die bij die tijd hoort​
3. Pas vervolgens het stappenplan van die regel toe.​



Slide 13 - Diapositive

BASISSTAP 1: Herkennen van de tijden 
Het is belangrijk om onderstaand stappenplan te gebruiken om de tijd te bepalen. Laat je dus niet verleiden om naar woorden als gisteren of volgend jaar te kijken, deze zijn erg misleidend. Met een woord als gisteren lijkt de zin, qua beeldvorming, verleden tijd. Maar dat is niet altijd zo. Je kunt daar ook de tegenwoordige en voltooide tijd gebruiken. Kijk maar:​

Slide 14 - Diapositive

Hij ging gisteren naar zijn werk


Hij is gisteren naar zijn werk gegaan



Ging is de persoonsvorm in de verleden tijd​

Is, is de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Gegaan is de voltooide tijd​




Slide 15 - Diapositive

BASISSTAP 1: Herkennen van de tijden ​
Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor woorden als volgend jaar. Dat lijkt qua beeldvorming toekomstige tijd. 
Maar als je naar het werkwoord kijkt, is het de tegenwoordige tijd, voltooide tijd of het hele werkwoord (infinitief). Kijk maar:​

Slide 16 - Diapositive

Ze gaan het volgende week plaatsen



Het wordt volgende week geplaatst 




Gaan is de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd​
Plaatsen is het hele werkwoord (infinitief)​

Wordt is de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd​

Geplaatst is de voltooide tijd.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Even oefenen
Er komen vragen aan. 
Kies het juiste antwoord.


(Het schema vind je in je e-mail)

Slide 19 - Diapositive

Je ziet dat het beeld daar enorm vertekent.

Vertekent =


A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 20 - Quiz

Dat geeft echt een vertekend beeld van de werkelijkheid.

Vertekend =
A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 21 - Quiz

De lange sluitertijd vertekende het beeld enorm.

Vertekende =
A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 22 - Quiz

Ik weet niet of dat beeld nu echt zo is vertekend.

Vertekend =

A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 23 - Quiz

Hij beweert dat hij vroeger een professioneel atleet was.

was =


A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 24 - Quiz

De regering zegt dat dat nooit gebeurt.

gebeurt =
A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 25 - Quiz

Het is echt waar, die man betaalt nooit zijn rekening.

betaalt =

A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 26 - Quiz

De weerman zei dat de verwachte regen er aankwam.

verwachte =


A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 27 - Quiz

Ik weet niet aan wie hij dat gisteren beloofd heeft.

Beloofd =

A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 28 - Quiz

Israël is volgens zeggen het beloofde land.

Beloofde =
A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 29 - Quiz


Mijn moeder beloofde me dat zij mijn rijlessen zou betalen als ik 18 werd.

beloofde =




A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 30 - Quiz


Hij zweert plechtig dat hij dat op het graf van zijn moeder belooft.

belooft =
A
tegenwoordige tijd
B
bijvoeglijk
C
verleden tijd
D
voltooide tijd

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Diapositive

Aan het werk
  • Ga naar Nu Nederlands
  • Ga naar Grammatica 1.1
  • Maak de opdrachten 1, 2, 3, en de extra opdrachten  1, 2 

Sluit de LessonUp niet af. Laat hem open staan voor het einde van de les.
10 minuten voor het einde van de les sluiten we gezamenlijk af.

Slide 33 - Diapositive

Vragen of extra uitleg?
Vul je naam en de vraag hier in.

Slide 34 - Question ouverte

Lesdoelen
- Je herkent de verschillende tijden
- Je herkent de verschillende tijden in een zin
- Je kent de begrippen tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooid deelwoord, infinitief en bijvoeglijk naamwoord.

Slide 35 - Diapositive

Huiswerk - Licentie
Nu Nederlands
Grammatica 1.1
Opdrachten 1, 2, 3, 
en de extra opdrachten 1, 2 

Slide 36 - Diapositive

Ik snap de lesstof van deze les
JA!
ja
meh
nee
NEE!

Slide 37 - Sondage

Volgende les:

Slide 38 - Diapositive