6.2 Voedselrelaties

Een regenbui is een abiotische factor.
A
juist
B
onjuist
1 / 47
suivant
Slide 1: Quiz
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Een regenbui is een abiotische factor.
A
juist
B
onjuist

Slide 1 - Quiz

Terugblik

Slide 2 - Diapositive

Populaties maken deel uit van een ecosysteem.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Een roodborstje bouwt een nest in een boom. Voor een roodborstje is nestgelegenheid een biotische factor.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Hoe noem je een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten?




Hoe noem je een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten?





Hoe noem je een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten?



Hoe noem je een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten?





Hoe noem je een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten?







A
Biotoop
B
Ecosysteem
C
Levensgemeenschap
D
Populatie

Slide 5 - Quiz

Hoe heet de relatie tussen 1 organisme en zijn omgeving ?
A
Niveau op individu
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
D
Ecosysteem

Slide 6 - Quiz

Hoe heet een groep individuen van 1 soort ?
A
Niveau op individu
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
D
Ecosysteem

Slide 7 - Quiz

Temperatuur
A
Biotische factor
B
Abiotische factor

Slide 8 - Quiz

Soortgenoten
A
Biotische factor
B
Abiotische factor

Slide 9 - Quiz

Wind
A
Biotische factor
B
Abiotische factor

Slide 10 - Quiz


6.02 Voedselrelaties
6.2 Voedselrelaties

Slide 11 - Diapositive

Leerdoel
  • 3 Je kunt een voedselketen en een voedselweb maken.
  • 4 Je kunt de groepen organismen in de kringloop van stoffen onderscheiden.
  • 5 Je kunt biologisch afbreekbaar afval en niet-biologisch afbreekbaar afval onderscheiden.
Als een organisme wordt opgegeten, komen de stoffen terecht in een ander organisme. In een ecosysteem doorloopt elke stof een kringloop.

Slide 12 - Diapositive

Wat is ecologie?
Organismen (alles dat leeft) hebben invloed op het milieu, maar het milieu heeft ook invloed op organismen.

Ecologie is het onderzoeken van de relaties tussen organismen en hun milieu (hun leefomgeving).

Slide 13 - Diapositive

Invloeden uit het milieu
Bij ecologie spreken we van factoren. Dit zijn invloeden uit het milieu op organismen. 
Bijvoorbeeld: eten, roofdieren, ziektes, regen, kou, enz. 
je hebt twee soorten factoren:
-biotisch (biologisch)
-abiotisch (niet biologisch)
Voedsel
Een hol
Vos
Kou en Sneeuw

Slide 14 - Diapositive

Biotische factoren
Biotische factoren zijn dus invloeden van organismen (iets dat leeft).
Dit kan alles zijn: plant, mens, dier, insect, ziekteverwekkers.
Roofdieren
Ziekteverwekkers
Soortgenoten
Nestgelegenheid

Slide 15 - Diapositive

Abiotische factoren
Abiotische factoren zijn  invloeden van de levenloze natuur (iets dat niet leeft).
Bijvoorbeeld: licht, neerslag, lucht, wind, temperatuur, bodem
Regen
Wind
Licht
Bodem

Slide 16 - Diapositive


Zon:
zorgt voor licht, warmte en voor energie voor de planten. 
Water:
enorm belangrijk voor elk organisme.
geen water = woestijn.
Wind:
beïnvloedt hoe regen valt
beïnvloedt waar insecten heen vliegen
beïnvloedt waar zaden heen vallen

Abiotische factoren

Slide 17 - Diapositive

Niveau's bij ecologie
Ons konijntje: een enkel organisme, is een individu.
De hele groep konijnen in dat gebied (individuen van dezelfde soort) vormen een populatie
Alle populaties in het gebied (dus konijnen, vossen, gras, bomen, vogeltjes, kevers, enz.) vormen een levensgemeenschap.
De levensgemeenschap + de abiotische factoren (dus weer, regen, wind, licht, lucht, enz.) vormen een ecosysteem

Slide 18 - Diapositive

Individu


 
beestje/mens/plantje/insectje (organisme)
1

Slide 19 - Diapositive

Populatie
Een groep individuen:
  •  van DEZELFDE soort
  •  in een bepaald gebied. 
  • Die zich onderling kunnen voortplanten. 

Slide 20 - Diapositive

Dit is geen populatie, want ze kunnen zich niet met elkaar voortplanten
Dit is dus GEEN populatie, want het is niet dezelfde soort

Slide 21 - Diapositive

Levensgemeenschap
Alle populaties in een gebied die invloed hebben op elkaar

Slide 22 - Diapositive

Ecosysteem
Ecosysteem is groot gebied waarin dezelfde abiotische en biotische factoren zijn.
 denk aan bossen, duinen woestijnen, de noordpool.

Slide 23 - Diapositive

Voedselrelaties
Konijn eet gras: planteneter
Hert eet ook gras: planteneter
Vos eet konijn: vleeseter
Wezel eet ook konijn: vleeseter
Reiger eet vis: vleeseter
Ijsvogel eet ook vis: vleeseter

Slide 24 - Diapositive

Voedselketen
  • Pijltje = Wordt gegeten door (dus gaat in...)
  • dus: radijsje wordt gegeten door konijn
  • konijn wordt gegeten door uil. 

Slide 25 - Diapositive

Voedselketen 
schakel = deel van een voedselketen.

De eerste schakel van een voedselketen is altijd een plant.
De tweede schakel is altijd een planteneter. 
De derde schakel is altijd een vleeseter 

Slide 26 - Diapositive

Voedselketen = elke soort is voedsel voor een andere soort

Slide 27 - Diapositive

Voedselweb= meerdere voedselketens door elkaar

Slide 28 - Diapositive

Let op: een voedselketen of voedselweb begint altijd met een plant!

Slide 29 - Diapositive

Producenten zijn planten

produceren voedsel voor mens en dier. 
Fotosynthese: met water, licht en koolstofdioxide maken ze glucose en zuurstof.

In glucose zit veel energie. Met behulp van die energie maakt een plant van glucose weer allerlei andere stoffen.

water + koolstofdioxide + licht → glucose + zuurstof

Slide 30 - Diapositive

Consumenten 1ste orde= planteneters of herbivoren

Slide 31 - Diapositive

Consumenten 1e of 2e orde = alleseter of omnivoren

Slide 32 - Diapositive

Consumenten 2e of 3e orde= vleeseters of carnivoren

Slide 33 - Diapositive

Afvaleters= eten dode resten van planten en dieren. Horen niet in een voedselweb, want hierin staan alleen levende organismen. 

Slide 34 - Diapositive

Reducenten = bacterie
schimmels

Slide 35 - Diapositive

Kringloop

Slide 36 - Diapositive

0

Slide 37 - Vidéo

Wel en niet afbreekbaar
Reducenten breken de dode resten van planten en dieren af. Deze dode resten zijn biologisch afbreekbaar. Ook sommige soorten afval zijn biologisch afbreekbaar, bijvoorbeeld eierschalen, broodkorsten en papier. Afval van producten die zijn gemaakt van planten of dieren, is biologisch afbreekbaar.
Mensen maken ook producten van glas, metaal, plastic (kunststof) en steen. Afval van deze producten noem je niet-biologisch afbreekbaar afval. Reducenten kunnen dit afval niet afbreken.

Slide 38 - Diapositive

Aan het werk! Bio!
Wat? 6.2 Voedselrelaties- opdrachten 1 t/m 10.
Opdracht 4 maak je in je mapje

Waar? In Magister.me in de studiewijzer mens en natuur. 

Klaar? Test jezelf. 
Niet af? Dan is het Huiswerk!!!

timer
1:00

Slide 39 - Diapositive

Quizje!

Slide 40 - Diapositive

Afvaleters behoren tot de reducenten.
A
juist
B
onjuist

Slide 41 - Quiz

Een paardenbloem behoort tot de consumenten.
A
juist
B
onjuist

Slide 42 - Quiz


Sloot
In een sloot komen de volgende soorten organismen voor:
    1) alg;               4) stekelbaars;
    2) baars;          5) watervlo.
    3) snoek;
   
Welke reeks kan een voedselketen van deze soorten weergeven?
   

A
1 – 2 – 4 – 5 – 3
B
1 – 5 – 4 – 2 – 3
C
5 – 1 – 3 – 4 – 2
D
5 – 4 – 2 – 3 – 1

Slide 43 - Quiz

Wind
Grond
individu
populatie
ecosysteem
Levensgemeenschap
Abiotische factor

Slide 44 - Question de remorquage

a-biotische
factor
Biotische factor

Slide 45 - Question de remorquage

Vul in het schema van het voedselweb de volgende organismen op de juiste plaats in (zie afbeelding). 
bladluis 
buizerd 
konijn 
lieveheersbeestje 
merel 
planten 

Slide 46 - Question de remorquage

In een vijver leven onder andere algen, stekelbaarsjes, waterkevers, waterplanten en watervlooien.

Deze organismen behoren 
tot dezelfde populatie.

Deze organismen behoren 
tot dezelfde levensgemeenschap.
niet
wel
niet
wel

Slide 47 - Question de remorquage