Sport les 1 woordenschat
1 / 12
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wat is een ander woord voor geblesseerd?
A
doornat
B
verlegen
C
gewond
D
ingespannen
Slide 2 - Quiz
Wat zie je op het plaatje?
A
incasseren
B
balanceren
C
techniek
D
tactiek
Slide 3 - Quiz
Wat zie je op het plaatje?
Slide 4 - Question ouverte
Welk woord hoort er niet bij?
A
de puck
B
de staaf
C
het startblok
D
de stick
Slide 5 - Quiz
Tackelen
De timing
Schakelen
iemand met opzet laten struikelen
iets op het goede moment doen
van het ene naar het andere overgaan
Slide 6 - Question de remorquage
Welke sport is geen duursport?
A
hardlopen
B
fietsen
C
schaatsen
D
gewicht heffen
Slide 7 - Quiz
Wat is: een professionele sporter. Iemand die sport voor zijn beroep.
A
de pass
B
de prof
Slide 8 - Quiz
Wat zie je op het plaatje?
Slide 9 - Question ouverte
Wat kan geen individuele sport zijn?
A
een sport waarbij je geblesseerd kan raken
B
een sport waarbij je lange tijd bezig bent
C
een sport waarbij je veel moet incasseren
D
een sport waarbij je als team aan een wedstrijd begint
Slide 10 - Quiz
Wat betekent sensationeel?
A
fanatiek
B
heel opvallend
C
erg sportief
D
roekeloos
Slide 11 - Quiz
Wat ben je als je veel aan sport doet en goed tegen je verlies kunt?
