Spelling 8 - 5_1_3

hanna welk houten instrument vind jij het mooist de cello de fagot of de gitaar vraag yassin
1 / 30
suivant
Slide 1: Question ouverte
SpellingBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

hanna welk houten instrument vind jij het mooist de cello de fagot of de gitaar vraag yassin

Slide 1 - Question ouverte

ik speel vanaf mijn zesde viool en doe dat al vijf jaar zegt hanna

Slide 2 - Question ouverte

yassin vraagt word je later een professionele violist

Slide 3 - Question ouverte

er moet dan nog wel veel geoefend worden roept hanna

Slide 4 - Question ouverte

1e woord

Slide 5 - Question ouverte

2e woord

Slide 6 - Question ouverte

3e woord

Slide 7 - Question ouverte

1e zin

Slide 8 - Question ouverte

BEPALING VAN PLAATS

Slide 9 - Diapositive

BEPALING VAN PLAATS
Zinsdeel wat aangeeft 'waar' iets gebeurd.

Maak vraagzin met 'waar'. 
Waar....?

Slide 10 - Diapositive

Sonja ging in de vierde wagon zitten.

Slide 11 - Question ouverte

Ze kwam weer op adem in de rustige coupé.

Slide 12 - Question ouverte

ONDERWERP

Slide 13 - Diapositive

ONDERWERP
Wie + PV?

Slide 14 - Diapositive

De bejaarde buurman reageert altijd heel erg chagrijnig.

Slide 15 - Question ouverte

PERSOONSVORM

Slide 16 - Diapositive

PERSOONSVORM
Stap 0) Verdeel in korte zinnen
Maak de zin vragend.

Slide 17 - Diapositive

Sonja zat hijgend op haar fiets, want ze was behoorlijk laat.

Slide 18 - Question ouverte

LIJDEND VOORWERP

Slide 19 - Diapositive

LIJDEND VOORWERP
Wie/wat + pv (gezegde) + onderwerp?

Slide 20 - Diapositive

We hebben een gum gekregen.

Slide 21 - Question ouverte

WERKWOORDELIJK GEZEGDE

Slide 22 - Diapositive

WERKWOORDELIJK GEZEGDE
PV + alle werkwoorden in de zin

Slide 23 - Diapositive

Ik moet vanmiddag nog heel veel doen.

Slide 24 - Question ouverte

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD

Slide 25 - Diapositive

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD

Woorden voor personen, zoals: 
hij, wij, jullie, ik

Slide 26 - Diapositive

Hij heeft van zijn oma 10 euro gekregen.

Slide 27 - Question ouverte

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

Slide 28 - Diapositive

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

Bijvoeglijk naamwoord wat aangeeft van wie iets is.

Slide 29 - Diapositive

Heeft hij jouw boek in het water gegooid?

Slide 30 - Question ouverte