Spelling 8 - 5_1_5

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

hanna welk houten instrument vind jij het mooist de cello de fagot of de gitaar vraag yassin

ik speel vanaf mijn zesde viool en doe dat al vijf jaar zegt hanna

yassin vraagt word je later een professionele violist

er moet dan nog wel veel geoefend worden roept hanna

1e woord

2e woord

3e woord

1e zin

Meewerkend voorwerp

MEEWERKEND VOORWERP

Aan of voor

Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp?

De meester geeft een compliment aan de leerlingen.

Ik heb bloemen meegenomen voor mijn oma.

Ik geef de kinderen chips.

Jan geeft zijn moeder een knuffel.

ONDERWERP

ONDERWERP

Wie + PV?

De bejaarde buurman reageert altijd heel erg chagrijnig.

PERSOONSVORM

PERSOONSVORM

Stap 0) Verdeel in korte zinnen

Maak de zin vragend.

Sonja zat hijgend op haar fiets, want ze was behoorlijk laat.

LIJDEND VOORWERP

LIJDEND VOORWERP

Wie/wat + pv (gezegde) + onderwerp?

We hebben een gum gekregen.

WERKWOORDELIJK GEZEGDE

WERKWOORDELIJK GEZEGDE

PV + alle werkwoorden in de zin

Ik moet vanmiddag nog heel veel doen.

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD

Woorden voor personen, zoals: 

hij, wij, jullie, ik

Hij heeft van zijn oma 10 euro gekregen.

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

Bijvoeglijk naamwoord wat aangeeft van wie iets is.

Heeft hij jouw boek in het water gegooid?