Overheidssaldo en staatsschuld

OVERHEIDSSALDO & STAATSSCHULD
Onderdeel H
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

OVERHEIDSSALDO & STAATSSCHULD
Onderdeel H

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Je weet wat overheidssaldo betekent

Je weet wat de staatsschuld is

Je snapt wat de gevolgen zijn van een staatsschuld

Je bent in staat grafieken af te lezen

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Begrippen - deel 1
overheidssaldo
Het verschil tussen inkomsten en uitgaven van de overheid in een jaar.
overheidsoverschot
(= begrotingsoverschot) Het verschil tussen de uitgaven en de inkomsten van de overheid in een jaar, waarbij de uitgaven lager zijn dan de inkomsten.

Slide 4 - Diapositive

Begrippen - deel 2
overheidstekort
(= financieringstekort, begrotingstekort) Het verschil tussen de uitgaven en de inkomsten van de overheid in een jaar, waarbij de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten.

Slide 5 - Diapositive

Begrippen - deel 3
staatsschuld
(= overheidsschuld) De schuld van de overheid. In de EMU is afgesproken dat de staatsschuld maximaal 60% van het bbp mag bedragen.
staatsschuldquote
(= overheidsschuldquote) De staatsschuld uitgedrukt als percentage van het bbp.

Slide 6 - Diapositive

Staatsschuld
Als de overheid meer geld uitgeeft dan er binnenkomt, spreek je van een begrotingstekort. Om de uitgaven toch te kunnen doen, moet de overheid geld lenen. Doordat de overheid jaren achtereen een tekort heeft gehad, is er een staatsschuld ontstaan.

Slide 7 - Diapositive

= Staatsschuld

Slide 8 - Diapositive

een begrotingstekort = toename staatsschuld

een begrotingsoverschot = afname staatschuld

Slide 9 - Diapositive

Quiz time :)

Slide 10 - Diapositive

Welke gevolgen heeft een begrotingstekort?

Slide 11 - Question ouverte

Hoeveel miljard € heeft de corona crisis de overheid nu al gekost? (schatting)
A
10
B
20
C
100
D
250

Slide 12 - Quiz

Om tot de eurozone toegelaten te worden, mag de staatsschuld van een land niet hoger zijn dan 60% van het bruto binnenlands product. Nederland heeft een bbp van € 678 miljard. Bereken de staatsschuld (€ 480 mld) als percentage van het bbp.
A
staatsschuld is 141% van BBP
B
staatsschuld is 71% van BBP
C
staatsschuld is € 480 mld
D
staatsschuld is € 198 mld

Slide 13 - Quiz

De rijksbegroting had in het jaar 2019 een begrotingsoverschot van bijna 10 miljard. Hierna staan beweringen over de staatsschuld in deze situatie.

Noteer de juiste bewering. Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
De staatsschuld blijft gelijk.
B
De staatsschuld daalt.
C
De staatsschuld is afgelost.
D
De staatsschuld stijgt.

Slide 14 - Quiz

In welk jaar was de
staatsschuld per NL'er
het kleinst?

17 miljoen NL'ers
A
2016
B
2015
C
2011
D
2010

Slide 15 - Quiz

Wat doet de overheid niet om een begrotingstekort op te vangen?
A
Bezuinigen
B
Belastingen verhogen
C
Lenen
D
Staatsschuld aflossen

Slide 16 - Quiz