specifieke immuniteit

specifieke immuniteit
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieSecundair onderwijs

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

specifieke immuniteit

Slide 1 - Diapositive

Afweerschema

Slide 2 - Diapositive

Koorts is een voorbeeld van specifieke immuniteit
A
Juist
B
Fout

Slide 3 - Quiz


Wat is immuniteit?
A
Immuniteit is dat 1 persoon wel 100 anderen kan besmetten
B
Als je immuun bent dan word je heel ziek van een ziekteverwekker
C
Als je immuun bent dan kun je anderen heel erg besmetten met het virus
D
Als je immuun bent dan word je niet ziek van een ziekteverwekker

Slide 4 - Quiz

Cellulaire afweer
Humorale afweer

Slide 5 - Diapositive

Cellulaire & Humoraal
Cellulair: doden met cellen
Humoraal: doden met antilichamen

Slide 6 - Diapositive

CELLULAIRE AFWEER
Soorten T-lymfocyten:

  • T-killercellen = cytotoxische cellen
  • T-helpercellen
  • T-geheugencellen
  • T-supressorcellen

Slide 7 - Diapositive

aanval van cytotoxische T-cel = cellulaire afweer

Slide 8 - Diapositive

humorale afweer
  1. selectie juiste B-cel
  2. Binding met T-helper
  3. Klonering B-cel
  4. Specialisatie in plasmacellen en geheugencellen
  5. plasmacel maakt antistoffen


humorale afweer

Slide 9 - Diapositive

Vorming van antistoffen = humorale afweer

Slide 10 - Diapositive

Welke lymfocyten worden vooral geactiveerd bij humorale immuniteit?
A
granulocyten
B
macrofagen
C
B-cellen
D
T-cellen

Slide 11 - Quiz

Welke cellen zijn betrokken bij zowel de cellulaire als de humorale immuniteit?
A
cytoxische T-cellen
B
T-killercellen
C
Plasmacellen
D
T-helpercellen

Slide 12 - Quiz

Humorale immuniteit
A
zijn lymfocyten die zich ziek lachen
B
komt tot stand doordat de T-lymfocyten de cellen zelf aanvallen.
C
is de immuniteit die via de specialisatie van de B-lymfocyt (antistof) tot stand komt

Slide 13 - Quiz

Bewering:
Bij de humorale immuniteit werkt de afweer met antistoffen.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Wat betekent 'humorale afweer'?
A
Afweer van ziekteverwekkers in lichaamsvocht
B
Afweer van ziekteverwekkers in lichaamscellen
C
Intracellulaire afweer
D
Grappige afweer

Slide 15 - Quiz

Bewering:
Bij de cellulaire immuniteit werkt de afweer met antistoffen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

humorale afweer
cellulaire afweer
B-lymfocyten
antistoffen
T-lymfocyten
plasmacellen
gericht tegen geïnfecteerde lichaamscellen
gericht tegen ziekteverwekkers buiten de cellen

Slide 17 - Question de remorquage

Welke cellen zijn betrokken bij cellulaire immuniteit?
A
Alleen B-lymfocyten en plasmacellen
B
Alleen macrofagen en t-lymfocyten
C
Alleen macrofagen, plasmacellen en T-lymfocyten
D
B-lymfocyten, macrofagen, plasmacellen, T-lymfocyten

Slide 18 - Quiz

Wat is humorale immuniteit?

A
Immuniteit m.b.v. antistoffen
B
Immuniteit m.b.v. NK-cellen
C
Immuniteit m.b.v. T-lymfocyten
D
Immuniteit m.b.v. fagocyten

Slide 19 - Quiz

Leg in eigen woorden het verschil uit tussen de humorale en de cellulaire afweer

Slide 20 - Question ouverte

Van welke afweer is hier
sprake?
A
Humorale afweer
B
Cellulaire afweer

Slide 21 - Quiz

Wat hoort bij de cellulaire immuniteit?
A
Ziekteverwekkers bestrijden d.m.v. antistoffen
B
B-geheugencellen
C
IC verdwijnen d.m.v. Tc-cellen
D
Th-cellen activeren B-lymfocyten

Slide 22 - Quiz

Immuniteit
Natuurlijke immuniteit
geheugencellen gemaakt door binnendringen ziekteverwekker
  • actieve natuurlijke immuniteit:
Het lichaam maakt zelf antistoffen
  • Passieve natuurlijke immuniteit:
Via de navelstreng / placenta

Kunstmatige immuniteit
geheugencellen gemaakt door inspuiten van ziekteverwekker. Ziekteverwekker is gedood of verzwakt, of alleen antigenen
  • actieve kunstmatige immuniteit:
Vaccin /  vaccin gespoten met verzwakte ziekteverwekkers
  • passieve kunstmatige immuniteit:
serum

Slide 23 - Diapositive