Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
Éléments de cette leçon
Bedrijfseconomie
Afsluiting periode 1
Slide 1 - Diapositive
Maak een woordweb
Lenen
Slide 2 - Carte mentale
Wat is geen voorbeeld van consumptief krediet
A
Doorlopend krediet
B
Persoonlijke lening
C
Huurkoop
D
Lineaire hypothecaire lening
Slide 3 - Quiz
Bereken de totale kredietkosten als iemand € 5.000 leent.
Slide 4 - Question ouverte
Maak de volgende zin af: Een schadeverzekering...
A
vergoedt de schade bij het optreden van een verzekerd risico
B
keert een bepaald bedrag uit bij het bereiken van een bepaalde leeftijd
C
keert een bepaald bedrag uit bij overlijden
D
keert een bepaald bedrag uit op een vooraf afgesproken moment
Slide 5 - Quiz
Maak de juiste combinatie door de beschrijvingen te slepen naar de partijen (bank en kopers).
Bank
Koper(s) woning
Hypotheeknemer
Hypotheekgever
Slide 6 - Question de remorquage
Iso heeft € 5.000 op zijn spaarrekening staan tegen 2,5%. Hij krijgt ieder jaar interest over het oorspronkelijke hoofdbedrag. Iso wil over 2 jaar een tweedehands Volkswagen Golf kopen.
Welke vorm van interest wordt hier toegepast?
A
Enkelvoudige interest
B
Samengestelde interest (eindwaarde)
C
Samengestelde interest (contante waarde)
D
Geen van allen
Slide 7 - Quiz
Iso heeft € 5.000 op zijn spaarrekening staan tegen 2,5%. Hij krijgt ieder jaar interest over het oorspronkelijke hoofdbedrag. Iso wil over 2 jaar een tweedehands Volkswagen Golf kopen.
Bereken het bedrag dat hij over 2 jaar op zijn rekening heeft staan.
Slide 8 - Question ouverte
Bryan stort op 1 april 2019 € 400,- op een spaarrekening tegen 3% interest per kwartaal. De interest wordt op zijn spaarrekening gestort en blijft op zijn spaarrekening staan.
Welke vorm van interest wordt hier toegepast?
A
Enkelvoudige interest
B
Samengestelde interest (eindwaarde)
C
Samengestelde interest (contante waarde)
D
Geen van allen
Slide 9 - Quiz
Bryan stort op 1 april 2019 € 400,- op een spaarrekening tegen 3% interest per kwartaal. De interest wordt op zijn spaarrekening gestort en blijft op zijn spaarrekening staan.
Bereken het bedrag dat op 1 oktober 2021 op de spaarrekening staat.
Slide 10 - Question ouverte
Chiel wil over 20 jaar over een bedrag van € 10.000 kunnen beschikken.
Bereken welk bedrag hij nu op een spaarrekening moet zetten bij een samengestelde interest van 1,5% per jaar.
Slide 11 - Question ouverte
Op 1 januari 2003 staat er op de spaarrekening van Mare een bedrag van € 2.400 tegen een samengestelde interest van 6% per jaar. Op 31 december 2010 neemt Mare € 1.000 op van haar spaarrekening. Op 1 januari 2013 stort zij een extra bedrag van € 400 op haar spaarrekening. Bereken het bedrag dat op haar spaarrekening staat op 1 januari 2017.
Slide 12 - Question ouverte
Orden de vermogenstitels naar risico. Sleep de titels naar het risico.
Bijna geen risico
Weinig risico
Groter risico
Aandelen
Obligaties
spaarrekeningen
termijndeposito's
Slide 13 - Question de remorquage
Een aandeel is...
A
een schuldbewijs van een nv dat recht geeft op een aandeel in de winst
B
een schuldbewijs van een nv dat recht geeft op koerswinsten
C
een eigendomsbewijs van een nv dat recht geeft op interest
D
een eigendomsbewijs van een nv dat recht geeft op koerswinsten
Slide 14 - Quiz
De schuldrest bij een annuïteitenhypotheek aan het begin van het laatste maandelijkse termijn bedraagt € 2.190, 96 bij een interestpercentage van 0,35% per maand.
Bereken de maandelijkse annuïteit.
Slide 15 - Question ouverte
Leg uit wat het verschil tussen een aflossing en interest is bij een lening.
Slide 16 - Question ouverte
Leg het verschil uit tussen nettohypotheeklasten en nettohypotheekuitgaven
Slide 17 - Question ouverte
Jack heeft een nieuwe woning gekocht. Hij heeft een annuïteitenhypotheek van € 250.000 met een looptijd van 20 jaar afgesloten. Er moet 5% interest worden betaald. De jaarlijks te betalen annuïteit bedraagt € 16.275. Geef aan welke bedragen op de plaats van de letters a. t/m e. moeten komen.
Slide 18 - Question ouverte
Jack heeft een nieuwe woning gekocht. Hij heeft een annuïteitenhypotheek van € 250.000 met een looptijd van 20 jaar afgesloten. Er moet 5% interest worden betaald. De jaarlijks te betalen annuïteit bedraagt € 16.275.
Bereken de netto-interest in het eerste jaar als Jack in het belastingtarief van 42% valt.
Slide 19 - Question ouverte
Jack heeft een nieuwe woning gekocht. Hij heeft een annuïteitenhypotheek van € 250.000 met een looptijd van 20 jaar afgesloten. Er moet 5% interest worden betaald. De jaarlijks te betalen annuïteit bedraagt € 16.275.
Bereken de netto-hypotheekuitgaven in het eerste jaar als Jack in het belastingtarief van 42% valt.
Slide 20 - Question ouverte
Jack heeft een nieuwe woning gekocht. Hij heeft een annuïteitenhypotheek van € 250.000 met een looptijd van 20 jaar afgesloten. Er moet 5% interest worden betaald. De jaarlijks te betalen annuïteit bedraagt € 16.275.
Bereken hoeveel bruto interest er in totaal wordt betaald.