Grammar: Past Continuous

Past Continuous
Uitleg + extra oefening
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Past Continuous
Uitleg + extra oefening

Slide 1 - Diapositive

Welkom! 
Tijdens deze les ga je zelfstandig deze lessonup over de past continuous doorwerken. De lessonup bestaat uit een filmpje met uitleg en oefenvragen. Succes!

Slide 2 - Diapositive

Zometeen ga je een video kijken met uitleg over de past continuous. Tijdens deze video zullen vragen gesteld worden. 

Slide 3 - Diapositive

3

Slide 4 - Vidéo

01:08
Wanneer gebruik je de past continuous?
A
Als je het hebt over iets wat in het verleden gebeurd is en het is belangrijk wanneer.
B
Als je het hebt over iets wat op een bepaald moment in het verleden aan de gang was, of wat je toen aan het doen was.
C
Als je het hebt over iets wat in het verleden gebeurd is en nu nog steeds doorgaat of waar je het effect nog van kunt zien

Slide 5 - Quiz

02:28
Continuous = -ING!
Als je in een vraag op de toets ziet staan: gebruik de past continuous, dan weet je dat je -ING achter het werkwoord moet plakken, want "continuous = -ing"!

Slide 6 - Diapositive

03:33
"To be" (= zijn) in de verleden tijd:
I
was
ik was
you
were
jij was
he
was
hij was
she
was
zij was
it
was
het was
we
were
wij waren
you
were
jullie waren
they
were
zij waren
To be (= zijn) in de verleden tijd:

Slide 7 - Diapositive

Dus: wanneer gebruik je de past continuous?

Slide 8 - Question ouverte

Maak nu zelf de past continuous:
I _______ (laugh) at his joke when the teacher looked at me

Slide 9 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord in de past continuous:
Anna ______ (dance) at her party for hours

Slide 10 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord in de past continuous:
My mom and I _____ (shop) when it started raining

Slide 11 - Question ouverte

9

Slide 12 - Vidéo

02:37
Maak een vragende zin:
He was throwing books around because he was very angry.

Slide 13 - Question ouverte

02:37
Maak een vragende zin:
The dog was eating its food.

Slide 14 - Question ouverte

02:37
Maak de vragende zin af:
______ Amber ______ (stand) in the corner?

Slide 15 - Question ouverte

02:37
Maak de vragende zin af:
_____ you _____ (jump) over that fence?

Slide 16 - Question ouverte

02:37
Vragende zinnen in de past continuous:
  • Was I talking when the teacher was explaining something?
  • Was she running when I saw her?
  • Were you baking those cookies?
  • Were we going to the store?

Je maakt een vragende zin in de past continuous door:
was/were + persoon + werkwoord + -ing

Slide 17 - Diapositive

02:37
Maak de ontkennende zin:
Lieke and Ruth _____ (not talk) for a while because they had a fight

Slide 18 - Question ouverte

02:37
Maak de ontkennende zin:
Henry ____ (not play) a videogame when I walked into his room.

Slide 19 - Question ouverte

02:37
Ontkennende zinnen in de past continuous:
Ontkennende zin = zin met NOT (niet)
  • I was not/wasn't talking when the teacher was explaining something.
  • She was not/wasn't running when I saw her. 
  • You were not/weren't baking those cookies. 
  • We were not/weren't going to the store. 

Je maakt een ontkennende zin in de past continuous door:
was/were + not + werkwoord + -ing 

Slide 20 - Diapositive

02:37
3 soorten zinnen:
  • Bevestigend (+): I was laughing at his joke when the teacher looked at me. 
  • Ontkennend (-): I was not laughing at his joke when the teacher looked at me. 
  • Vragend (?): Was I laughing at his joke when the teacher looked at me?

Slide 21 - Diapositive

Samengevat:
Je gebruikt de past continuous als je wil zeggen dat je iets een tijdje deed in het verleden. Oftewel: als je wilt zeggen dat iets op een bepaald moment in het verleden aan de gang was of wat je toen aan het doen was.

Je maakt de past continuous door:
was/were + hele werkwoord + -ing 

  • I/he/she/it krijgt was: I was walking the dog
  • Alle andere personen/dingen krijgen were: We were walking the dog. 
3 soorten zinnen:
  1. Bevestigend (+): I was walking the dog. 
  2. Ontkennend (-): I was not walking the dog. 
  3. Vragend (?): Was I walking the dog?

Ontkennende zinnen maak je door:
was/were + not + hele werkwoord + -ing

Vragende zinnen maak je door:
was/were + persoon + hele werkwoord + -ing

Onthoud: continuous = -ing

Slide 22 - Diapositive

Past simple vs. past continuous
Wat is het verschil tussen de past simple en de past continuous?
Bij allebei de tijden gaat het over het verleden, maar:
  • De past simple gebruik je als je het hebt over iets wat in het verleden gebeurd is en het is belangrijk wanneer dit gebeurd is --> 1 moment in het verleden!
  • De past continuous gebruik je als iets een tijdje aan de gang was in het verleden

We danced at the party last night (1 moment) 
We were dancing at the party for hours last night (een tijdje aan de gang)

Vraag je dus steeds af: gebeurde dit op 1 moment in het verleden of was het een tijdje aan de gang?

Slide 23 - Diapositive

Meer oefenen:
Op de volgende slide staat een website. Op deze website ga je meer oefenen met de past continuous. Als je hiermee klaar bent is deze les afgelopen en kies je een andere lessonup om meer te oefenen. Succes!

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Lien