Taal, thema 3, les 5

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

Thema 3, les 5: herhaling woordenschat, samenstellingen en verleden tijd

Hoe noem je iets wat niet heel erg duur is?

1. spotgoedkoop
2. betaalbaar
3. peperduur

Wat ben je aan het doen als je aan het "kirren" bent?

1. Je zorgt ervoor dat iets lukt
2. Je bent overstuur
3. Je maakt hoge, lacherige geluiden

Welk woord hoort er bij "modern"?

1. hip
2. beeldig

Welk spreekwoord betekent dat je iemand niet zo goed vindt ergens in?

1. Geen hoge pet ophebben van iemand
2. iemand stroop om de mond smeren
3. kleren maken de man

Bij welke woordsoort hoort het eerste deel van deze samenstelling;
onderbroek

1. zn
2. ww
3. bn
4. vz

Bij welke woordsoort hoort het eerste deel van deze samenstelling;
overhemd

1. zn
2. ww
3. bn
4. vz

Bij welke woordsoort hoort het eerste deel van deze samenstelling;
wandelschoen

1. zn
2. ww
3. bn
4. vz

Bij welke woordsoort hoort het eerste deel van deze samenstelling;
rubberlaars

1. zn
2. ww
3. bn
4. vz

Bij welke woordsoort hoort het eerste deel van deze samenstelling;
handschoen

1. zn
2. ww
3. bn
4. vz

Schrijf de verleden tijd op van het volgende werkwoord;
hangt

Schrijf de verleden tijd op van het volgende werkwoord;
draag

Schrijf de verleden tijd op van het volgende werkwoord;
heb

Schrijf de verleden tijd op van het volgende werkwoord;
koopt

Schrijf de verleden tijd op van het volgende werkwoord;
doe

Schrijf de verleden tijd op van het volgende werkwoord;
kies

Schrijf de verleden tijd op van het volgende werkwoord;
houd