§3.3 Betogende teksten

Betogende tekst
1 / 27
suivant
Slide 1: Carte mentale
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Betogende tekst

Slide 1 - Carte mentale

Betogende of activerende tekst

Slide 2 - Diapositive

Bij welk tekstdoel hoort een betoog?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 3 - Quiz

Een betoog is:
A
subjectief
B
objectief

Slide 4 - Quiz

Noem een voorbeeld van een betogende tekst.

Slide 5 - Carte mentale

Inleiding
Middenstuk
Slot
Onderwerp noemen
Samenvatting
Argumenten
Conclusie
Standpunt

Slide 6 - Question de remorquage

Objectief vs. subjectief
Verschil tussen feit en een mening​

Feit = objectief, er zit geen mening in​
Mening = subjectief, er zit wel een mening in

Slide 7 - Diapositive

Subjectief en objectief

Slide 8 - Diapositive

Rosa Overbeek heeft een prachtig kapsel.
Volgens deskundigen gaat het slecht met het damhert. 
Meester Bram vindt Johanna een slimme leerling. 
Turkije verbiedt roken in het openbaar. 
Het is een schande dat Trump niet erkent dat Biden de verkiezingen heeft gewonnen. 
Nederland telt nu 24 nieuwe corona-teststraten. 
Subjectief
Objectief

Slide 9 - Question de remorquage

Feiten zijn...
A
objectief
B
subjectief

Slide 10 - Quiz

Is een ingezonden brief subjectief of objectief?
A
subjectief
B
objectief

Slide 11 - Quiz

Een nieuwsbericht is vaak ...
A
objectief
B
niet objectief

Slide 12 - Quiz

Meningen zijn...
A
objectief
B
subjectief

Slide 13 - Quiz

Een betoog is:
A
subjectief
B
objectief

Slide 14 - Quiz

Bedenk een argument voor de stelling "De schoolkantine moet gratis worden."

Slide 15 - Question ouverte

Bedenk een argument voor de stelling: "Dierentuinen moeten afgeschaft worden."
timer
1:00

Slide 16 - Question ouverte

Kritisch lezen
Als je een tekst kritisch leest, stel je jezelf vragen als: is de schrijver deskundig? Is de informatie betrouwbaar?

In een betoog zijn het vooral de argumenten die je kritisch leest. 
Bij een feit als argument: Is dit waar? Is dit onderzocht?
Bij een mening als argument: Vind ik dit ook?

Slide 17 - Diapositive

Betoog
A
Verkennend
B
zoekend
C
studerend
D
kritisch

Slide 18 - Quiz

Tekstverbanden
Oorzaak en gevolg
Voorbeeld: Doordat de trein vertraging had, kwam ik veel te laat op het feest. 
Oorzaak: de trein had vertraging
Gevolg: ik kwam veel te laat op het feest

Slide 19 - Diapositive

Belangrijke signaalwoorden
doordat
zodat
daardoor
waardoor
met als gevolg

Slide 20 - Diapositive

Tekstverbanden
Opsommend verband
Voorbeeld: Boeken lezen is heel erg belangrijk. Ten eerste het is het gezond voor het brein. Daarnaast verbreed je je woordenschat. Tot slot verreik je je inlevingsvermogen.

Slide 21 - Diapositive

Belangrijke signaalwoorden
om te beginnen
daarnaast
verder
ook
en
to slot
daar komt nog bij

Slide 22 - Diapositive

Betogende tekst

Slide 23 - Carte mentale

Wat weet je nog van signaalwoorden?

Slide 24 - Carte mentale

Betoog
A
Verkennend
B
zoekend
C
studerend
D
kritisch

Slide 25 - Quiz

Meningen zijn...
A
objectief
B
subjectief

Slide 26 - Quiz

Bedenk een argument voor de stelling: roken in het openbaar moet verboden worden.

Slide 27 - Question ouverte