Samenvatting C4 (§2, §6) en C5 (§1, §3, §4)


Goedemiddag 2Vb!


Pak vast je spullen (fictieboek / laptop)
en ga nog even lezen in je fictieboek
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon


Goedemiddag 2Vb!


Pak vast je spullen (fictieboek / laptop)
en ga nog even lezen in je fictieboek

Slide 1 - Diapositive

        BUREAU                DIGIBORD
Plattegrond

Slide 2 - Diapositive



Programma:


10 min lezen
LessonUp
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Grammatica en taal
Nieuw Nederlands:
Cursus 4 ( §2 & §6 )
Cursus 5 ( §1, §3 & §4 )

Slide 4 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde

  • Het wg bestaat uit de pv plus de andere werkwoorden (als die er zijn).
  • Als de woordjes te of aan het vóór een werkwoord staan, horen ze bij het wg.

Het wg geeft aan wat het ow doet of overkomt.


Slide 5 - Diapositive

Noteer het werkwoordelijk gezegde:

Mijn moeder had zich verschrikkelijk uitgesloofd voor de zondagse brunch.

Slide 6 - Question ouverte

Noteer het werkwoordelijk gezegde:

De voetbalsupporters misdroegen zich schandelijk bij de uitwedstrijd.

Slide 7 - Question ouverte

Lijdend voorwerp

Zo vind je het lijdend voorwerp (lv):
  • Zoek de pv en verdeel de zin in zinsdelen.
  • Noteer het ow en het wg.
  • Stel de vraag: wat (wie) + wg + ow?

Geeft aan wat (wie) iets overkomt of ondergaat




Slide 8 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ik veeg mijn voeten op de deurmat.
A
Ik
B
mijn voeten
C
op de deurmat
D
geen lijdend voorwerp

Slide 9 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ik kan nu het lijdend voorwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
een zin

Slide 10 - Quiz

Bekijk de volgende zinnen:

  • 1a Gedroeg jij je verdacht volgens de politieagent?
  • 2a Deze kapper scheert zich altijd met water en scheerzeep.
Het ow van de zin ‘keert weder’ (= komt terug)
in de woorden je (= jij) en zich (= de kapper).


Slide 11 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
Bij verplicht wederkerende werkwoorden
(zich gedragen, zich uitsloven) 
hoort altijd een wederkerend voornaamwoord
(me, je, zich, ons)

Je kunt immers niet een ander
gedragen of uitsloven.

Slide 12 - Diapositive

1a Gedroeg jij je verdacht volgens de politieagent?
In een zin met een verplicht wederkerend werkwoord (1a) hoort het wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons) bij het wg;
het is geen lijdend voorwerp

1a wg = gedroeg je

Slide 13 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
Bij toevallig wederkerende werkwoorden
(zich scheren, zich verbazen)
hoort niet altijd een wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons).
Je kunt jezelf scheren of verbazen, maar je kunt ook een ander scheren of verbazen.

Slide 14 - Diapositive

2a Deze kapper scheert zich altijd met water en scheerzeep.
In een zin met een toevallig wederkerend werkwoord (2a) hoort het wederkerend voornaamwoord níét bij het wg;
het is lijdend voorwerp:

2a wg = scheert; lv = zich

Slide 15 - Diapositive

In welke zin staat een wederkerend werkwoord?
A
Je verveelt je snel in een saaie les.
B
Je bent snel afgeleid in een saaie les.
C
Je werkt minder hard in een saaie les.
D
Je hoopt dat de tijd snel gaat in een saaie les.

Slide 16 - Quiz

Bij toevallig wederkerende werkwoorden kun je meestal ‘zelf’ vastplakken aan het wederkerend voornaamwoord.
A
Juist
B
Juist niet

Slide 17 - Quiz

Is het werkwoord verplicht wederkerend, toevallig wederkerend of niet-wederkerend?
'In de herfst verheugen sommige mensen zich al op de zomervakantie.'
A
verplicht wederkerend
B
toevallig wederkerend
C
niet wederkerend

Slide 18 - Quiz

Welk werkwoord is een verplicht wederkerend werkwoord?
A
vertragen
B
verspreken
C
vertrouwen
D
vervangen

Slide 19 - Quiz

Is het werkwoord verplicht wederkerend, toevallig wederkerend of niet-wederkerend?
'Ik heb me feestelijk aangekleed voor de barbecue bij de buren.'
A
verplicht wederkerend
B
toevallig wederkerend
C
niet wederkerend
D
verwonden

Slide 20 - Quiz

Wederkerend voornaamwoord
Bij wederkerende werkwoorden zie je het onderwerp 'wederkeren' (terugkomen) in een wederkerend voornaamwoord (wed.vnw).

Het hangt van het onderwerp af
welk wed.vnw je gebruikt.

Slide 21 - Diapositive

Wederkerend voornaamwoord
kijk maar:
'ik verslik' kan niet

- ik verslik me                   - wij verslikken ons
- jij verslikt
je                  - jullie verslikken je
- hij/zij/ze verslikt zich       - zij/ze verslikken zich

Slide 22 - Diapositive

Wederkerig voornaamwoord

Er is in het Nederlands maar één wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw): elkaar.

Soms wordt het geschreven als
mekaar of elkander.

Slide 23 - Diapositive

Zich is altijd wed.vnw! 
Me, je en ons kunnen echter ook pers.vnw zijn.
Je en ons kunnen daarnaast ook nog bez.vnw zijn.

Als je het voornaamwoord kunt vervangen...
door hij of hem, dan is het een pers.vnw;
door zijn, dan is het een bez.vn;
door zich, dan is het een wed.vnw.

Slide 24 - Diapositive

Wat is het groot geschreven woord?

Hebben HUN ​ouders elkaar ​tijdens een weekendje Parijs het jawoord gegeven?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

Wat is het groot geschreven woord?

Hebben hun ​ouders ELKAAR ​tijdens een weekendje Parijs het jawoord gegeven?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Wat is het groot geschreven woord?

WE hebben onszelf kapot gewerkt om onze
school in één dag schoon te maken.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 27 - Quiz

Wat is het groot geschreven woord?

We hebben ONSZELF kapot gewerkt om onze school in één dag schoon te maken.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 28 - Quiz

Wat is het groot geschreven woord?

We hebben onszelf kapot gewerkt om ONZE
school in één dag schoon te maken.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerig voornaamwoord
D
wederkerend voornaamwoord

Slide 29 - Quiz

Stijlfiguren
Maken een tekst of verhaal aantrekkelijker
Gebruik je om iets te benadrukken
Lichter
Zwaarder
Extra

Slide 30 - Diapositive

Enumeratio
Opsomming van namen, feiten of andere dingen

Er zijn 3 bijzondere gevallen:
de drieslag
de climax
opsomming in drieën 

Slide 31 - Diapositive

Enumeratio
De drieslag:
Vaste opsomming van drie begrippen
De climax:
Steeds sterker wordende reeks
opsomming in drieën: 
Opsomming van drie begrippen

Slide 32 - Diapositive

Welke stijlfiguren ken je nog meer?

Slide 33 - Question ouverte

Koning, keizer, admiraal.
Ik ken ze allemaal.
A
Climax
B
Drieslag
C
Opsomming in drieën
D
Understatement

Slide 34 - Quiz

Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder.
A
Hyperbool
B
Enumeratio (opsomming)
C
Drieslag
D
Climax

Slide 35 - Quiz

Ik schaam me dood om jullie cijfers
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Drieslag
D
Climax

Slide 36 - Quiz

 Spreekwoorden 

Een spreekwoord is onveranderlijk. 
Je gebruikt dezelfde woorden in dezelfde volgorde.

Een spreekwoord is een mededeling, geen vraag. 
De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd.
Meestal betreft het een algemene levenswijsheid.

Slide 37 - Diapositive

Uitdrukking en collocatie
Uitdrukking is een overkoepelend begrip voor alle vaste verbindingen met een figuurlijke betekenis
Je kunt het veranderen van woordvolgorde.

Een collocatie is een zinsdeel. Het betreft een
vaste reeks woorden met een vaste betekenis.

Slide 38 - Diapositive

Hoge bomen vangen veel wind.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 39 - Quiz

Belofte maakt......
timer
0:15

Slide 40 - Question ouverte

Vele handen maken licht werk.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.

Slide 41 - Quiz

Jong geleerd, .........
timer
0:15

Slide 42 - Question ouverte

Zijn voorstel krijgt groen licht.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.

Slide 43 - Quiz

Liefde maakt....
timer
0:15

Slide 44 - Question ouverte

Hij valt met zijn neus in de boter.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.

Slide 45 - Quiz

Uit de doppen....
timer
0:15

Slide 46 - Question ouverte

Spreken is zilver, zwijgen is goud.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 47 - Quiz

Met vuur....
timer
0:15

Slide 48 - Question ouverte

Oefenvragen
Zijn er nog vragen?

Slide 49 - Diapositive