Activiteitenplan

Activiteitenplan
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Activiteitenplan

Slide 1 - Diapositive

Wat staat er in
een activiteitenplan?

Slide 2 - Carte mentale

Leerdoelen
  • De student kent de stappen van een activiteitenplan
  • De student kan een activiteitenplan maken

Slide 3 - Diapositive

Waarom is het belangrijk om een activiteitenplan te maken?


Slide 4 - Question ouverte

Activiteitenplan
Stap 1: Beginsituatie vaststellen
Stap 2: Doelen stellen
Stap 3: Aanpak bepalen
Stap 4: Plan uitvoeren
Stap 5: Evalueren

Slide 5 - Diapositive

Stap 1: Beginsituatie vaststellen
Aansluiten bij wensen en behoeften van zorgvragers. 

Informatie verzamelen:
  • Leeftijd, problematiek
  • Opvallende kenmerken t.a.v. lichamelijke, sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling. 
  • Hulpvraag

Slide 6 - Diapositive

Beginsituatie
  1. Met welke mensen wil je deze activiteit gaan doen?
  2. Aantal deelnemers?
  3. Wat zijn hun mogelijkheden (lichamelijk, verstandelijk, emotioneel en sociaal)?
  4. Wat zijn de behoeften (contact, aandacht, zekerheid)?
  5. Waar liggen de interesses?
  6. Hoe groot schat je de spanningsboog in?
  7. Wat is hun sociaal-culturele achtergrond?










Slide 7 - Diapositive

Stap 2: Doelen stellen
Individuele doelen opstellen. 

Inventariseer de persoonlijke doelen van de cliënten

Slide 8 - Diapositive

Stap 3: Aanpak bepalen
5W1H Methode
  • Wie
  • Wat
  • Waar
  • Wanneer
  • Waarom
  • Hoe

Slide 9 - Diapositive

W-vragen
VIJF W-vragen:


Wie: voor welke cliënt en wie zijn er betrokken bij de uitvoering? Bijvoorbeeld: welke begeleider(s), andere professionals van de eigen en andere organisatie, naastbetrokkenen.
Wat: welke activiteiten gaat de cliënt uitvoeren?
Waar: waar gaat de cliënt de activiteiten uitvoeren?
Wanneer: op welke dagen en tijden voert de cliënt de activiteiten uit?
Waarmee: welke middelen zijn nodig en hoe kom je daaraan?

Slide 10 - Diapositive

Stap 4: Plan uitvoeren
Bij stap 4 denk je na over de uitvoering. Op die manier controleer je of het plan realistisch is en aansluit bij de doelgroep. 

Slide 11 - Diapositive

Stap 5: Evalueren
In de evaluatie bespreek je met elkaar:
  • Het resultaat
  • Het proces

Slide 12 - Diapositive

waarom evalueer je?

Slide 13 - Question ouverte

Leerdoelen
  • De student kent de stappen van een activiteitenplan
  • De student kan een activiteitenplan maken

Slide 14 - Diapositive

Activiteitenplan: Theorie
De term activiteitenplan kun je op drie verschillende manieren tegenkomen:
  • Individueel: een overzicht van activiteiten die een cliënt alleen of samen met een begeleider moet uitvoeren om gestelde doelen in het ondersteuningsplan te bereiken.
  • Kleine groep: bijvoorbeeld een woongroep: een week- of maandoverzicht van activiteiten voor de groep. Denk aan wandelingen, groepsuitjes, een weekend kamperen, spelletjesmiddag enzovoort. Deze activiteiten zijn niet direct afgeleid van een ondersteuningsplan.
 



Slide 15 - Diapositive

Activiteitenplan: Theorie
Grote groepen: bijvoorbeeld de viering van feestdagen en andere grote gebeurtenissen.
Vooral bij de activiteiten voor kleine en grote groepen moet de planning op elkaar afgestemd zijn. Je gaat geen sinterklaas vieren met een woongroep als op hetzelfde moment in een instelling een grote viering is voor alle cliënten.
Uit de context blijkt over het algemeen duidelijk om welk soort activiteitenplan het gaat.

Slide 16 - Diapositive

Wat is belangrijk bij het begeleiden van groepen?

Slide 17 - Carte mentale

Waar denk je aan bij het woord groepsproces?

Slide 18 - Question ouverte

Een veilig groepsklimaat (Therapeutisch milieu) Hoe kun je hier als VP voor zorgen? Welke interventies kun je bedenken?

Slide 19 - Carte mentale

Veilig groepsklimaat
Hoe zorg je hiervoor?

  • Zorg voor opgeruimde en gezellige ruimten.
  • Geef elke zorgvrager persoonlijke aandacht. Dit kun je zowel verbaal als non-verbaal doen, door bijvoorbeeld oogcontact te maken.
  • Houd rekening met de persoonlijke wensen en verwachtingen van de zorgvragers. Mensen voelen zich dan geaccepteerd en veiliger in de groep.
  • Bied elke zorgvrager de ruimte om zijn mening te geven of om juist niets te zeggen.
  • Treed zo nodig corrigerend op bij storend gedrag van een van de groepsleden. Zij zullen elkaar niet snel corrigeren, maar kunnen zich wel aan elkaar gaan ergeren.
  • Observeer en maak problemen in de groep of in je team bespreekbaar.
  • Grijp in als er ruzie ontstaat tussen zorgvragers. Een conflict heeft vaak een negatief effect op de sfeer.
  • Bied groepsleden structuur, maar ook inspraak in de gang van zaken. Dat betekent dat je met de zorgvragers moet overleggen.

Slide 20 - Diapositive

Wanneer is er sprake van storend gedrag van een zorgvrager?
A
Als het gedrag van een zorgvrager door medezorgvragers als hinderlijk wordt ervaren.
B
Als het gedrag van een zorgvrager door zorgverleners als hinderlijk wordt ervaren.
C
Als het gedrag van een zorgvrager hinderlijk is voor het persoonlijk functioneren van een medezorgvrager.
D
Als het gedrag van een zorgvrager het opstellen van doelen in de weg zit.

Slide 21 - Quiz

Probleemgedrag in de groep 
  • Gedragsproblemen kunnen leiden tot conflicten
  • Als zorgverlener heb jij vaak een bemiddelende rol

Slide 22 - Diapositive