3.2 - Dieren (1BK)

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Welkom!

Zitten op je eigen plek

Telefoon op stil en in je tas

Boek en schrift op tafel

Biologie

Ordening

Ordening

3.1 - Organismen ordenen

3.2 - Dieren

3.3 - Planten

3.4 - Schimmels

3.5 - Bacteriën

3.6 - Onderzoek doen

3.7 - Organismen indelen

Thema 3 - Ordening

Basis/Kader 1

Doelen van de vorige les

Je kunt kenmerken noemen van dieren, planten, schimmels en bacteriën

Je weet wanneer organismen tot dezelfde soort behoren

Wat voor soort cel is Dit?

1. dierlijke cel
2. bacterie cel
3. plantaardige cel
4. schimmel cel

Wat voor soort cel zie je hier?

1. Dierlijke cel
2. Plantencel
3. Schimmelcel
4. Bacterie

Zijn een hond en een kat hetzelfde soort?

Waarom wel/niet?

Een muildier is het resultaat van voortplanting van een paard met een ezel.

Zijn een paard en een ezel hetzelfde soort?

Waarom wel/niet?

Thema 3 - Ordening

Basis/Kader 1

Doelen van deze les

Je kent de vijf groepen gewervelde dieren

Je kunt kenmerken noemen van de vijf groepen gewervelde dieren

Dieren: Met wervelkolom en zonder wervelkolom

De wervelkolom

De wervelkolom bestaat uit 33 wervels en beschermt het ruggenmerg.

Alle gewervelden hebben een wervelkolom

Toon een afbeelding van de wervelkolom en vraag de leerlingen om de wervels te benoemen.

De vijf groepen gewervelde dieren

• Vogels
• Zoogdieren
• Reptielen
• Amfibieën
• Vissen

De vijf groepen

Verschil in:

- Ademhaling

- Huid

- Voortplanting

- Leefomgeving

Vragen?

Huiswerk

3.1 - Opdracht 2 tot en met 5

3.2 - Opdracht 1 tot en met 7

In de les klaar? - ook opdracht 8 maken

Huiswerk

3.2 - Opdracht 1 tot en met 7

In de les klaar? - ook opdracht 8 maken

Wat moet er in je schrift staan?

De 5 groepen dieren en waar je ze aan kan herkennen

Extra opdracht: Blooket

Maak vragen die gebruikt kunnen worden in Blooket. Je kan dit doen:

- Op papier

- In word/kladblok op je chromebook

- In Blooket zelf

Hoe moet een vraag er uit zien?

Begin met de vraag

Daaronder 3 of 4 mogelijke antwoorden (A, B, C, D)

Voorbeeld:

Wat is een steen?

A. Levend

B. Dood

C. Levenloos