Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Wat is de naam van IBO 5

1. Kwaliteit leveren
2. Uitvoeren van mijn werk
3. Samenwerken
4. Gezond en veilig werken

Nederlands

Werkwoordspelling

Lesdoelen

• Je leert hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft. 
  

Werkwoorden....

• Komen in verschillende vormen in een zin voor. Hoe schrijf je de juiste vorm op? 
• Daarvoor moet je altijd letten op het onderwerp in de zin: wie of wat doet iets? Het werkwoord dat daarbij hoort heet de persoonsvorm.
• Je moet goed opletten op de tijd waarin de zin wordt geschreven: nu of in het verleden?

De docent (belonen)……………………. de leerlingen.

Ik (worden)…………………..….. moe van al die opdrachten.

(Vinden)……………………….……….…..jij ze wel leuk dan?

Persoonsvorm

• Verander de zin van het enkelvoud naar het meervoud of andersom. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. 
  Ik loop naar huis / wij lopen naar huis
  
  
• Verander de zin van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.  
  Ik loop naar huis/ ik liep naar huis

Stam en ik-vorm

• Stam
  Hele werkwoord  - en
  werken --> werk
  lachen --> lach
• Soms moet  je de stam aanpassen om een goede ik-vorm te krijgen:
  hele ww                          stam                                 ik-vorm
  krabben                          krabb                               krab
  lopen                                lop                                    loop

tegenwoordige tijd (nu of later)

1. ik                                (aangepaste) stam                ik antwoord, ik verhuis
2. jij, je                          Ik-vorm +t                                   jij antwoordt, je verhuist
3. hij, zij, het , u         k-vorm +t                                    hij antwoordt, zij verhuist

1. wij, we                       hele werkwoord                    wij antwoorden, we verhuizen 
2. jullie                           hele werkwoord                    jullie verhuizen
3. zij, ze                          hele werkwoord                   zij antwoorden, ze verhuizen 

Tegenwoordige tijd = nu

(varen) De visser _____ het meer op.

1. vaard
2. vaart
3. vaarde
4. vart

Tegenwoordige tijd = nu

(gebeuren) Er ... een ongeluk.

1. gebeurde
2. gebeurd
3. gebeurt
4. gebeurdt

werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?

1. hij bediend
2. hij bedient
3. hij bediendt
4. hij bediende

Vinden - Tegenwoordige tijd
Hoe ....(vinden) jij je nieuwe school?

1. Vind
2. Vindt
3. Vond
4. Vondt

Vinden - Tegenwoordige tijd
Hoe … je zus haar nieuwe school?

1. Vind
2. Vindt
3. Vond
4. Vondt

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
... (slagen) je moeder nu voor haar examen?

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
... (houden) jij nog van hem?

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Je bent jarig, dus je ... (trakteren) de hele klas.

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Het kind ... (knoeien) met het eten.

werkwoordspelling tegenwoordige tijd

1. Hoe laat land het vliegtuig?
2. Hoe laat landt het vliegtuig?

werkwoordspelling tegenwoordige tijd

1. Antwoord jij op die mail?
2. Antwoordt jij op die mail?

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Wat is goed?

1. Jij wordt later een goede onderwijsassistent.
2. Jij word later een goede onderwijsassistent.

Pak je planagenda:

Huiswerk woensdag 21 februari:

Maken: opdracht 1 t/m 5

Dinsdag 5 maart:

SO woordenschat les 16 t/m 20