1.8 grammatica woordsoorten: lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel

 Herhaling grammatica woordsoorten

Les 1 : werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

 Herhaling grammatica woordsoorten

Les 1 : werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel

Slide 1 - Diapositive

Welkom! 
Ga naar je plek, pak je spullen en wacht tot de les begint.
  • Leesboek
  • Laptop
  • Schrift 
  • Pen
timer
2:00

Slide 2 - Diapositive

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Wat is ook alweer een werkwoord?

Slide 4 - Question ouverte

Werkwoord
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. 
Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, moeten, mogen, worden, zijn of zullen. 

Werkwoorden kunnen van vorm veranderen: krijgen: krijg, krijgt, kreeg, gekregen.

Slide 5 - Diapositive

Wat is ook alweer een lidwoord?

Slide 6 - Question ouverte

Lidwoord (lw)
*de
*het
 *een

Slide 7 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Carte mentale

Zelfstandig naamwoord (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden als huis, boom, vrouw, hout, liefde en vakantie. Vaak staat er de, het of een voor (lidwoorden).

Slide 9 - Diapositive

Voorbeelden zelfstandig naamwoord
Mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, brug, hout). Maar het kunnen ook plaatsen, bergen, zeeën enz. zijn (Den Haag, Frankrijk, Etna, Noordzee) en abstracte zaken als gevoelens (liefde, verwarring), tijdsruimten (dag, seconde), eigenschappen (grootte, verlegenheid), gebeurtenissen (botsing, feest) en denkbeeldige personen of zaken (kabouter, Luilekkerland).

Slide 10 - Diapositive

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
mooie
B
dure
C
goedkope
D
dunne

Slide 11 - Quiz

Zo herken je een zelfstandig naamwoord:
- Je kunt er meervoud van maken: beker- bekers, sportleraar - sportleraren
- Je kunt er een verkleinwoord van maken: leeuw - leeuwtje
- Je kunt er een lidwoord voor zetten: de liefde, het idee.

Slide 12 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijke naamwoorden geven een eigenschap of toestand aan van een zelfstandig naamwoord  Bijvoeglijke naamwoorden staan vaak direct voor het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen, maar dat hoeft niet. 

Slide 13 - Diapositive

Voorbeelden bijvoeglijk naamwoord
de blonde jongen
de dronken vrouw
de ovale tafel
Fries suikerbrood
het gouden kettinkje

Slide 14 - Diapositive

Voorzetsels
voor, met, aan, tijdens, bij, ondanks, vanwege, op, onder, achter, tussen, tegen, naast etc. 

Slide 15 - Diapositive

Schrijf van de volgende zinnen het lw, bn, zn en vz op!
1. Mijn lieve moeder gaat morgen een mooie, grote plant kopen.
2.In het grote lokaal staan vaak de ramen open.
3.In het donkere, grote bos gaat een boswachter op zoek naar herten.

Slide 16 - Diapositive

Aan de slag: 
Maken: werkbladen over werkwoorden, lidwoord en zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels. 

Klaar? 
- nakijken en verbeteren
- lezen

Slide 17 - Diapositive