Unité 2 LS - Moi et les autres - Klas 1

RELATIONS
ma famille
moi et les autres
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

RELATIONS
ma famille
moi et les autres

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Wat hebben we dit hoofdstuk geleerd? Noem een paar dingen.

Slide 3 - Carte mentale

Welke 10 Franse woorden zijn je bijgebleven van dit hoofdstuk?

Slide 4 - Question ouverte

vertaal : le cousin

Slide 5 - Question ouverte

vertaal : l'enfant

Slide 6 - Question ouverte

vertaal : la copine

Slide 7 - Question ouverte

vertaal : de grootouders

Slide 8 - Question ouverte

Hoe vertaal je:

het jaar?
A
l´anniversaire
B
l´an
C
la fête
D
meilleur

Slide 9 - Quiz

Hoe vertaal je:
de hond?

Slide 10 - Question ouverte

Welk woord hoort bij de afbeelding?

Slide 11 - Diapositive

Le voisin = de vriend
A
goed
B
fout

Slide 12 - Quiz

Vertaal:
de zus

Slide 13 - Question ouverte

Goed of fout gespeld:
samedie
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quiz

Hoe vertaal je:
de zoon?
A
la fille
B
le frère
C
le fils
D
la fils

Slide 15 - Quiz

Vertaal:
gescheiden

Slide 16 - Question ouverte

Goed of fout gespeld:
l´enfent
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

Wat betekent:
le demi-frère?

Slide 18 - Question ouverte

Hoe vertaal je:
morgen?

Slide 19 - Question ouverte

avoir
=
hebben
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 20 - Question de remorquage

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'Avoir'  hebben
ik heb
jij hebt
hij/zij/men heeft 
wij hebben
jullie hebben/ u heeft
zij hebben

Slide 21 - Question de remorquage

Vul de juiste vorm van AVOIR in
Tu ------- un frère?
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 22 - Quiz

Nous ______ un chien et deux chats.
A
a
B
avez
C
ont
D
avons

Slide 23 - Quiz

Hoe vertaal je:
Jullie hebben
A
J´ai
B
nous avons
C
vous avez
D
ils ont

Slide 24 - Quiz

Vertaal:
Zij heeft

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal:
Ik heb

Slide 26 - Question ouverte

Welke gewoonte in Nederland vind je fijner dan in Frankrijk? En andersom?

Slide 27 - Carte mentale

Fransen zijn erg op hun privacy gesteld.
Noem daar twee voorbeelden van.

Slide 28 - Question ouverte


Franse kinderen gedragen zich meestal keurig in een restaurant. Geef daar twee voorbeelden van.

Slide 29 - Question ouverte

La prononciation
la ville
la fille - le fils
le frère - la soeur
les parents
les grands-parents
le père / la mère / la grand-mère / le grand-père

Slide 30 - Diapositive

0

Slide 31 - Vidéo

Let op schrijfwijze
le grand-père
la grand-mère

les parents
les grands-parents

la soeur
 

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Ken jij de getallen nog in het Frans? Sleep de Franse getallen naar de juiste cijfers!
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
neuf
dix
deux
six
cinq
un
huit
quatre
sept
trois

Slide 34 - Question de remorquage

dix

treize
vingt
cinq
onze

quatorze
10
13
20
5
11
14

Slide 35 - Question de remorquage

Sleep de Franse woorden naar de Nederlandse vertaling
ACHT
ELF
ACHTTIEN
TWINTIG
ONZE
VINGT
DIX-HUIT
HUIT

Slide 36 - Question de remorquage

Eerst even wat getallen tot 20 herhalen. Sleep de getallen naar de juiste plaats op de lineaal.
(SLEEP BLAUW NAAR ROOD) :
treize
trois
zéro
six

onze
seize
vingt

Slide 37 - Question de remorquage

Zet de getallen van klein naar groot
quatorze
deux
dix-neuf
onze
cinq
neuf

Slide 38 - Question de remorquage

Wie kan tot 20 tellen?
We gaan het volgende spelletje doen: 'Plus ou moins'. Neem een getal in gedachten. Je buurman of buurvrouw gaat het getal raden.

Voorbeeld:
A: *heeft 13 in zijn/haar hoofd*
B: quatorze?
A: Moins (minder)
B: onze?
A: Plus (meer)


timer
1:00
timer
5:00

Slide 39 - Diapositive