Periode 3 SE stof totaal





Ton portable; dans ton sac, sinon tu le récupères vers 16.30 heures
Prépare-toi: SE 1
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon





Ton portable; dans ton sac, sinon tu le récupères vers 16.30 heures
Prépare-toi: SE 1

Slide 1 - Diapositive

Les devoirs
Libre service: 
  • Grammaire 3.3 + 3.5 
  • Écrire 3.7
Woorden + zinnenlijsten:
  • Apprendre 1, 2, 7, 8, 9 (zoals in boek)
  • PO 1 mon style (vocabulaire + phrases/expressions)


Slide 2 - Diapositive

SE1 
1) Unité 3: apprendre 1, 2, 3, 5, 7, 8, 9
2) Grammaire (aimer, adorer etc. + bijvoeglijk naamwoord), vocabulaire et expressions PO1 (mon style)

Herkansbaar, 5%



Slide 3 - Diapositive

Bijwoord (1)
Wat is een bijwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 
Le bus est confortable. De bus is comfortabel. 

Een bijwoord zegt iets over alle woorden. 
Le bus roule lentement. De bus rijdt langzaam. 
Par exemple: werkwoorden, een ander bijvoeglijk naamwoord (tu es vraiment intelligent), een ander bijwoord (tu parles vraiment bien), een hele zin (heureusement, tu es là). 

Slide 4 - Diapositive

Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
Je suis intelligente
A
Bijwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quiz

Je suis vraiment intelligente.
A
Bijwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quiz

Heureusement, je suis vraiment intelligente.
A
Bijwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Bijwoord (2)
Hoe maak je het bijwoord?
1) Zet er - ment achter het bijvoeglijk naamwoord: rapide -> rapidement

2) Eindigt het bijvoeglijk naamwoord niet op een klinker? Zet dan -ment achter de vrouwelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord: seul -> seule -> seulement

Slide 8 - Diapositive

Agressif
A
Agressivement
B
Agressifment

Slide 9 - Quiz

Je suis heureux. Je vis ......

Slide 10 - Question ouverte

Bijwoord (3)
Onregelmatige bijwoorden



Bijv. nw.
Bijwoord
Vertaling
bon
bien
goed
mauvais
mal
slecht
meilleur
mieux
beter
long
longtemps
lang (tijd)
rapide
vite (rapidement)
snel

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Welke betekenissen heb je geleerd?

Slide 13 - Question ouverte

Mettre - leggen, aantrekken, zetten, indoen, dekken
FR
NL
Je mets
Ik leg
Tu mets 
Jij legt
Il met
Hij legt
Nous mettons
We leggen
Vous mettez
Jullie leggen
Ils mettent
Zij leggen
J'ai mis
Ik heb gelegd

Slide 14 - Diapositive

Welke betekenissen heb je geleerd van 'mettre'?

Slide 15 - Question ouverte

Vous avez mis du sucre dans mon thé?

Slide 16 - Question ouverte

Tu mets combien de temps pour aller au collège?

Slide 17 - Question ouverte

Nous mettons la table

Slide 18 - Question ouverte

Maxime met son pantalon rouge.

Slide 19 - Question ouverte

Je mets les fleurs devant la fenêtre.

Slide 20 - Question ouverte

Tu mets le livre sur la table, s.v.p.?

Slide 21 - Question ouverte

   vouloir (willen)
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                        veux
                    voulez
                        veut
                        veux
                  veulent
                 voulons

Slide 22 - Question de remorquage

La différence entre 'je veux' et 'je voudrais'?

Slide 23 - Question ouverte

Slide 24 - Vidéo

Pendu !


On va jouer au pendu!



Slide 25 - Diapositive

Page de style
  • Laat zien wat jouw stijl is
  • Merken, kleding, accessoires, stijl (sportif, décontracté, classique, moderne, branché)

Slide 26 - Diapositive

Page de style
  • Check zelf: 10 plaatjes, 10 zinnen minimaal. Maak het persoonlijk!
  • Eigen zinnen, gebruik je module als basis
  • 1) In iedere zin een werkwoord: j'aime porter un jeans.
  • 2) In iedere zin een bijvoeglijk naamwoord: j'aime porter un pantalon rouge.
  • 3) In iedere zin een voegwoord: j'aime porter un pantalon rouge parce que j'adore les vêtements colorés.

Slide 27 - Diapositive

Images
zoek minimaal 10 afbeeldingen die verschillende dingen van jouw stijl laten zien. 
Download ze en plak ze in een document of print ze en plak op een vel papier

Slide 28 - Diapositive

Voegwoorden
- parce que = omdat
- mais = maar
- donc = dus
- et = en
- c'est pourquoi = daarom...

Deze voegwoorden wil ik in de zinnen terugzien

Slide 29 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Gebruik in iedere zin een bijvoeglijk naamwoord:
- beau, belle
- sportif
- couleurs
- confortable
- etcétera

Slide 30 - Diapositive

Werkwoorden
Gebruik in iedere zin een werkwoorden, par exemple:
- aimer, adorer, préférer
- porter
- mettre
- acheter
- etcétera

Slide 31 - Diapositive

Volgorde
1) Onderwerp (Je)
2) Werkwoord(en)
3) Rest van de zin (plek, tijd, lijdend voorwerp)



Slide 32 - Diapositive

Aimer, adorer, préférer, détester
Zeggen waar je wel en niet van houdt...
1) Stam (-er)
2) Uitgang:   J'aime                     Nous aimons
                          Tu aimes                Vous aimez
                       
  Il, elle, on aime    Ils, elles aiment

Een eskimo eet ons ezeltje enthousiast

Slide 33 - Diapositive

Aimer, adorer, préférer, détester
Zeggen waar je wel en niet van houdt...

Ik houd van broeken. 
J'aime les pantalons.

Regel: Aimer, adorer, préférer, détester + lidwoord (le, la, les)

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Vidéo

Ik ben dol op schoenen
A
Tu adores chaussures.
B
J'adore les chaussures.
C
Tu adores les chaussures.
D
J'adore chaussures.

Slide 36 - Quiz

Hoe zeg je: ik houd van sportieve kleding (vêtements)

Slide 37 - Question ouverte

Bijvoeglijk naamwoord in het Frans: 1) de vorm
enkelvoud
meervoud
mannelijk
le jean bleu
les jeans bleus
vrouwelijk
la robe bleue
les robes bleues

Slide 38 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord in het Frans: 1) de plek
Het bijvoeglijk naamwoord staat achter het zelfstandig naamwoord:

Le jean bleu, la robe rouge, les chaussures vertes

Slide 39 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord in het Frans: 1) de plek
Deze staan bijvoeglijke naamwoorden voor het zelfstandig naamwoord:

Bon - beau - joli - gros - jeune - haute - nouveau - long - petit - grand - vieux - mauvais - autre - large, (tralalala)

Slide 40 - Diapositive

Hoe zeg je: de rode broek?

Slide 41 - Question ouverte

Hoe zeg je: de blauwe jurk?

Slide 42 - Question ouverte

Hoe zeg je: de zwarte truien?

Slide 43 - Question ouverte

Slide 44 - Vidéo

Slide 45 - Diapositive