lidwoorden uitgebreid en bezittelijke voornaamwoorden klas 1

 lidwoorden en bezittelijke vnw
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

 lidwoorden en bezittelijke vnw

Slide 1 - Diapositive

bepaald lidwoord vrouwelijk = die
Bij vrouwelijke personen of dieren is het die: 
die Tante
die Kuh 
Vaak als een woord eindigt op een -e is het vrouwelijk dus die > die Schule, die Stunde
Als een woord eindigt op -ung, -heit, -keit, -schaft  dan altijd die
die Zeitung, die Freiheit, die Mannschaft

Slide 2 - Diapositive

onbepaald lidwoord vrouwelijk = eine
die= de /het > eine = een
die Tante = de tante > eine Tante = een tante
die Kuh = de koe > eine Kuh= een koe
die Hose = de broek > eine Hose = een broek

Slide 3 - Diapositive

bepaald lidwoord onzijdig = das
Vaak als het lidwoord 'het' is in het NL is het das in het Du: 
het kind > das Kind
het huis > das Haus
het hotel > das Hotel
Als een woord eindigt op -chen of -lein is het altijd das:
das Brötchen
das Mädchen

Slide 4 - Diapositive

onbepaald lidwoord onzijdig = ein
das = de / het > ein = een

 das Kind = het kind > ein Kind = een kind
  das Haus = het huis > ein Haus = een huis
  das Hotel = het hotel > ein Hotel = een hotel


Slide 5 - Diapositive

bepaald lidwoord mannelijk = der
Bij mannelijke personen of dieren is het der
der Onkel
der Bruder
der Stier
der Wolf
Bij dagen / maanden / jaargetijden / automerken is het der:
der Montag, der Februar, der Winter, der Audi

Slide 6 - Diapositive

onbepaald lidwoord mannelijk = ein
der = de /het  ein = een
der Onkel = de oom > ein Onkel = een oom
der Bruder = de broer > ein Bruder = een broer
der Stier = de stier > ein Stier = een stier
der Wolf = de wolf > ein Wolf = een wolf

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

der die of das?

Slide 9 - Diapositive

Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quiz

Freundin
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quiz

Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

Großmutter
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

bezittelijke voornaamwoorden

Slide 14 - Diapositive

Weet je nog? Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?

Slide 15 - Question ouverte

Wat betekent "unser"?
A
ons
B
onze
C
hun
D
jullie

Slide 16 - Quiz

Wat betekent "ihr"?
A
mijn
B
zijn
C
haar
D
uw

Slide 17 - Quiz

Wat betekent "euer"?
A
jullie
B
onze
C
zijn
D
uw

Slide 18 - Quiz

Jonas ist das Kind von Karl.
Jonas ist also .... Kind.
A
sein
B
seine

Slide 19 - Quiz

Das Dorf wo ich wohne heißt Denekamp.
Also Denekamp ist .... Dorf
A
mein
B
meine

Slide 20 - Quiz

Mein Opa hatte früher viel Haar.
Jetzt hat er leider .... Haare verloren.
A
sein
B
seine

Slide 21 - Quiz

Claudia und (haar) Freundin laufen da.
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 22 - Question ouverte

(Mijn) Schule ist geschlossen.
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 23 - Question ouverte

Ist das (jouw) Handy? Ein I-Phone 12?!
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 24 - Question ouverte

(Zijn) Lieblingsfarbe ist schwarz.
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 25 - Question ouverte

(Onze) Katze ist sehr klein.
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 26 - Question ouverte

"Wo sind (jullie) Kinder fragten?" die Eltern.
Vertaal het woord tussen haakjes

Slide 27 - Question ouverte

Wat heb je geleerd?

Je weet nu welke woorden mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud zijn.

Je weet het verschil tussen een bepaald en een onbepaald lidwoord.

Je kent de bezittelijke voornaamwoorden en kunt ze goed toepassen.

Slide 28 - Diapositive

Wat vind je aan dit onderdeel nog lastig?

Slide 29 - Question ouverte

Ende

Slide 30 - Diapositive