8.0 geluid oefenvragen 2C 2D

Oefenen 
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Oefenen 

Slide 1 - Diapositive

Hiernaast een oscilloscoopbeeld. Wat wordt met de rode pijl aangegeven?
A
De Amplitude A
B
De Trillingstijd T
C
De frequentie f
D
De uitwijking u

Slide 2 - Quiz

Wat is frequentie
A
Aantal trillingen per seconde
B
Totale tijd van een trilling
C
Tijd van trilling

Slide 3 - Quiz

frequentie is hetzelfde als
A
amplitude
B
trilling
C
toonhoogte
D
trillingstijd

Slide 4 - Quiz

de trillingstijd is hoe lang één trilling duurt
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

wat is geluid?
A
een luchtje
B
een trilling
C
een snaar
D
een drum

Slide 6 - Quiz

Een trilling duurt 0,001 seconde.
Hoe groot is de frequentie van deze trilling?

A
0,001 Hz
B
0,001 seconde
C
1 / 0,001 = 1000 Hz
D
1 / 0,001 = 1000 seconde

Slide 7 - Quiz

Hiernaast een weergave van een trilling. Hoe groot is de amplitude?
A
A = 40 cm
B
A = 28 cm
C
A = 12 cm
D
Het goede antwoord staat er niet bij.

Slide 8 - Quiz

Welk voorwerp is een geluidsbron ?
A
microfoon
B
trommelvlies
C
fluit
D
klankkast

Slide 9 - Quiz

Een klankkast zorgt dat het geluid harder wordt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Waarom werd de elektrische gitaar ontwikkeld?
A
Omdat gitaristen zochten naar het krakende Distortion effect
B
Omdat akoestische gitaren niet luid genoeg waren voor een groot podium
C
Omdat gitaristen een grote klankkast onhandig vonden
D
Het juiste antwoord staat hier niet bij

Slide 11 - Quiz

Op de foto zie je links een gewone gitaar en rechts een elektrische gitaar.
De elektrische gitaar is niet aangesloten op een geluidsinstallatie. Als je erop gaat spelen, zal de .............................
het luidst klinken.
A
gewone gitaar
B
elektrische gitaar
C
een klankkast heeft
D
geen klankkast heeft

Slide 12 - Quiz

20 kHz
A
200 hertz
B
2000 hertz
C
20000 hertz
D
200000 hertz

Slide 13 - Quiz

Wat is de laagste toon die mensen kunnen horen, dus de onderste gehoorgrens?
A
200 hertz
B
20 hertz
C
2 hertz
D
20 decibel

Slide 14 - Quiz

De eenheid van frequentie is?
A
Hertz
B
Seconde

Slide 15 - Quiz

Mensen kunnen alle geluiden horen dat lager is dan 120 hertz
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

40 Hertz is dit een hoge of een lage toon ?
A
hoog
B
laag

Slide 17 - Quiz

Hoe reken je de frequentie uit als je de trillingstijd weet?
A
1 : trillingstijd
B
1 x trillingstijd
C
trillingstijd : 1
D
trillingstijd x 1

Slide 18 - Quiz

wat is de eenheid van trillingstijd
A
uur
B
minuten
C
seconden

Slide 19 - Quiz

Wat is de trillingstijd?
A
0,01 s
B
1 s
C
10 s
D
100 s

Slide 20 - Quiz

de trillingstijd is het aantal trillingen in 1 seconde
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

De frequentie is 420 Hz, wat is de trillingstijd?
A
0,002 ms
B
2 ms
C
420 ms
D
0,42 ms

Slide 22 - Quiz

Welke frequentie hoort er bij een trillingstijd van 4 ms?
A
250 Hz
B
0,25 Hz
C
4 Hz
D
4000 Hz

Slide 23 - Quiz

wat is een audiogram?
A
een grafiek waaruit je de trillingstijd kan aflezen
B
een grafiek waaruit je de frequentie kan aflezen
C
een grafiek waaruit je de gehoorschade kan aflezen
D
een grafiek waaruit je de echo kan aflezen

Slide 24 - Quiz

Welke tonen kun je minder goed horen als je ouder wordt?
A
lage tonen
B
hoge tonen

Slide 25 - Quiz

Bekijk de afbeelding. Kun je een toon van 100Hz horen bij een geluidssterkte van 25dB?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

Een toon met een frequentie van 500 Hz en een geluidssterkte van 20 dB kun je duidelijk horen.

Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Wat is niet waar bij geluid met een frequentie van 500 Hertz?
A
Deze frequentie kun je horen
B
500 Hz betekent 500 trillingen per seconde
C
500 Hz klinkt harder dan een van 400 Hz
D
500 Hz klinkt hoger dan een van 400 Hz

Slide 28 - Quiz