H2 Talent, havo/vwo

Hoofdstuk 2 
Talent, havo/vwo
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 2 
Talent, havo/vwo

Slide 1 - Diapositive

Bij nauwkeurig lezen...
A
wil je alleen antwoorden op vragen hebben.
B
lees je de tekst omdat je die moet kennen voor de toets.
C
wil je de tekst begrijpen en weet je precies wat er staat.
D
zoek je de moeilijke woorden op.

Slide 2 - Quiz


Bij verkennend lezen...
A
...probeer je de tekst te begrijpen en wil je precies weten wat erin staat.
B
...probeer je een eerste indruk van de tekst te krijgen.
C
...probeer je de tekst uit je hoofd te leren.
D
...probeer je in de tekst te vinden wat je zoekt.

Slide 3 - Quiz

Wat is een synoniem?
A
Een ander woord met een andere betekenis
B
Een ander woord met dezelfde betekenis
C
Hetzelfde woord met een andere betekenis
D
Hetzelfde woord in een andere taal

Slide 4 - Quiz

Sleep het juiste synoniem 
naar de woorden in de eerste rij.
begrijpen
blessure
eenvoudig
gemakkelijk
snappen
wond

Slide 5 - Question de remorquage

Wat is de betekenis van 'kroost'?
A
plantjes die op het water drijven
B
de jongen van een dier
C
kinderen
D
korstje van je brood

Slide 6 - Quiz

'Essentie' betekent...
A
het belangrijkste
B
onbelangrijkste
C
belangrijk
D
onbelangrijk

Slide 7 - Quiz

Wat betekent 'futloos'?
A
de kleinigheid, een onbelangrijk detail
B
zonder energie, slap
C
ergerlijk, hinderlijk
D
meestal, gewoonlijk

Slide 8 - Quiz

Wat is een signaalwoord

Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 9 - Quiz

Welk tekstverband zie je in deze zin:
Snijd de groente voor de salade terwijl de kip in de oven zit.
A
tekstverband: tijd
B
tekstverband: opsomming
C
tekstverband : tegenstelling

Slide 10 - Quiz

Welk tekstverband zie je in deze zin:
Erwin maakt pas 's avonds laat zijn huiswerk, terwijl zijn moeder liever heeft dat hij dit 's middags doet.
A
tekstverband: tijd
B
tekstverband: opsomming
C
tekstverband : tegenstelling

Slide 11 - Quiz

Welk tekstverband zie je in deze zin:

Ik hou van appels, peer en banaan.
A
tekstverband: tijd
B
tekstverband: opsomming
C
tekstverband : tegenstelling

Slide 12 - Quiz

Objectieve informatie is een..
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quiz

"De persoonsvorm is altijd een werkwoord."

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 14 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Alvaro
zit
met
zijn haar
te
spelen

Slide 15 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin:

Jij kan het lijdend voorwerp in deze zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in deze zin
D
kan vinden

Slide 16 - Quiz


Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
Door de zin vragend te maken?
B
Wie of wat + gezegde?’
C
Wie of wat + onderwerp + gezegde?’

Slide 17 - Quiz

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens - voor
B
of - en
C
op - sinds
D
tussen - naast

Slide 18 - Quiz

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 19 - Quiz

De
leerling
stond
op
de
school
Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
nieuwe
verkeerde

Slide 20 - Question de remorquage

bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
het
kleine
rode
autootje
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Question de remorquage

Als je het onderwerp verandert van enkelvoud in meervoud, verandert de
persoonsvorm ook.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz