2HV tussenletters in samenstellingen




Lekker gaan lezen! 
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon




Lekker gaan lezen! 

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel 
Je weet wat een samenstelling is;
je kan een samenstelling maken met een tussenletter;
je weet wanneer je welke tussenletter moet gebruiken;
Je hebt het voltooid en tegenwoordig deelwoord herhaald.

Slide 2 - Diapositive

Tussenletters in samenstellingen 
  • Een samenstelling bestaat uit twee losse woorden die aan elkaar zijn geplakt:
  • Soms moet je tussen de twee delen een -s of -(e)n plaatsen

Slide 3 - Diapositive

Tussen -s
Regel voor de tussen-s in een samenstelling:
  • Gebruik altijd een tussen-s als je die hoort: 
dorpsplein
stationsrestauratie
koksmes 

Slide 4 - Diapositive

Tussen -n 
  • Als van het eerste deel van de samenstelling het meervoud eindigt op -n, schrijf je in de samenstelling -(e)n:
eik – eiken – eikenboom
blinde – blinden – blindenschool.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Tussen -n 
Je schrijft geen tussen-(e)n als het eerste woord van de samenstelling:
  • geen zelfstandig naamwoord is: hogeschool, platteland, huilebalk;
  • geen meervoud heeft: tarwebrood, benzinegeur;
  • alleen een meervoud op -s heeft: aspergesoep, douchekraan;
  • een meervoud op -s én op -(e)n heeft: groenteboer, geboortecijfer;
  • aangeeft hoe groot, goed, leuk enzovoort iets is. De samenstelling moet dan in zijn geheel een bijvoeglijk naamwoord zijn: reuzeleuk, apetrots, beregoed;
  • uniek is (er bestaat er maar één van): maneschijn, zonnebank, Onze-Lieve-Vrouwekerk.

Slide 7 - Diapositive

Opdracht 1
Maak van de woorden een correcte samenstelling 

Slide 8 - Diapositive

omgang + regeling
A
omgangregeling
B
omgangsregeling

Slide 9 - Quiz

stad + centrum
A
stadcentrum
B
stadscentrum

Slide 10 - Quiz

eenman + zaak
A
eenmanzaak
B
eenmanszaak

Slide 11 - Quiz

bioscoop + stoel
A
bioscoopstoel
B
bioscoopsstoel

Slide 12 - Quiz

onweer + bui
A
onweerbui
B
onweersbui

Slide 13 - Quiz

beroep + speler
A
beroepspeler
B
beroepsspeler

Slide 14 - Quiz

staat + steun
A
staatsteun
B
staatssteun

Slide 15 - Quiz

gevoel + temperatuur
A
gevoeltemperatuur
B
gevoelstemperatuur

Slide 16 - Quiz

protest + stem
A
proteststem
B
protestsstem

Slide 17 - Quiz

Opdracht 2 
Maak samenstellingen en gebruik zo nodig -(e)n of -e

Slide 18 - Diapositive

zwijn + stal
A
zwijnestal
B
zwijnenstal
C
zwijnstal
D
zwijnsstal

Slide 19 - Quiz

groente + soep
A
groentensoep
B
groentesoep
C
groentessoep

Slide 20 - Quiz

beer + leuk
A
berenleuk
B
beerleuk
C
bereleuk
D
beersleuk

Slide 21 - Quiz

spin + web
A
spinneweb
B
spinweb
C
spinsweb
D
spinnenweb

Slide 22 - Quiz

tarwe + brood
A
tarwesbrood
B
tarwenbrood
C
tarwebrood

Slide 23 - Quiz

koek + pan
A
koekepan
B
koekpan
C
koekspan
D
koekenpan

Slide 24 - Quiz

zon + steek
A
zonnensteek
B
zonsteek
C
zonnesteek
D
zonssteek

Slide 25 - Quiz

beer + hol
A
berehol
B
berenhol
C
beerhol
D
beershol

Slide 26 - Quiz

geboorte + kaartje
A
geboortekaartje
B
geboortenkaartje
C
geboorteskaarte

Slide 27 - Quiz

invalide + plaats
A
invalideplaats
B
invalidenplaats
C
invalidesplaats

Slide 28 - Quiz

Opdracht 3
Geef van de beweringen aan of ze juist zijn. 

Slide 29 - Diapositive

Omdat je stationswinkel schrijft, schrijf je ook stationschef.
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quiz

Spinnewiel is correct geschreven, omdat het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is.
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quiz

Je schrijft groentensoep, want het meervoud van groente is groenten.
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quiz

Zonnenscherm schrijf je met een -n, want het meervoud van zon is zonnen.
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quiz

Je schrijft veearts, want vee heeft geen meervoud.
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quiz

Je schrijft berenklauw, dus ook berensterk.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quiz

Tegenwoordig deelwoord 
  • Het tegenwoordig deelwoord geeft aan dat de handeling nog niet voorbij is. 
  • Je vormt het door -d achter de infinitief te plaatsen:
• Gierend van het lachen kwamen de leerlingen het gymlokaal binnen.
  • Het tegenwoordig deelwoord kun je vervangen door een bijzin met ‘terwijl’:
De vriendinnen sloten elkaar huilend in de armen.
• Terwijl ze huilden, sloten de vriendinnen elkaar in de armen

Slide 36 - Diapositive

... (afwachten) kijken de leerlingen naar de docent.

Slide 37 - Question ouverte

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord verandert niet als je de tijdproef of getalproef doet.
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.

Slide 38 - Diapositive

Welke voltooide deelwoorden worden het vaakst verkeerd ... (spellen)?

Slide 39 - Question ouverte

Kees heeft zijn vriendin met bloemen ... (verrassen).

Slide 40 - Question ouverte

Aan de slag! (ook HW -> noteer in je Plenda 17 jan)

  • Spelling 3.9: opdracht 4, 5, 7, 8 en 9
  • Extra oefenen? Maak dan de Test jezelf (opdrachten over dicteewoorden mag je overslaan)

Slide 41 - Diapositive

Algemene tips 
Actief lezen (markeren)
Vraag analyseren ('doe'-woorden omcirkelen)
Vraag herhalen in je antwoord
 => Effect: je beantwoordt preciezer en formuleert beter

Slide 42 - Diapositive