Cursus zinnenmaken

Welkom bij de minicursus zinnen maken
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij de minicursus zinnen maken

Slide 1 - Diapositive

Ik in het Frans is?
A
Tu
B
Je
C
Mon
D
Elle

Slide 2 - Quiz

Ik ga naar frankrijk =
Vais en France
A
correcte
B
incorrecte

Slide 3 - Quiz

Wat is er fout aan de zin?

Slide 4 - Question ouverte

Je vais
Ik ga
Tu vas
Jij gaat
Il/elle/on va
hij/zij/men gaat
nous allons
wij gaan
vous allez
u/jullie gaan
ils/elles vont
zij gaan

Slide 5 - Diapositive

Vertaal;
Nous allons aux pays-bas

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal;
Je vais en Espagne

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal;
Tu vas au portugal

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal;
Il va à Paris

Slide 9 - Question ouverte

Herhaling
man.enk
vr.enk
mv
steden
à 
à 
à 
landen
au
en 
aux

Slide 10 - Diapositive

Vertaal;
Jij gaat naar Marokko (le maroc)

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal;
Ik ga naar zwitserland (la suisse)

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal;
Zij gaat naar de verenigde staten (les états-unis)

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal;
Ik woon in Nederland (les pays-bas)

Slide 14 - Question ouverte

Herhaling werkwoorden op -er
1. Zoek de stam
hele werkwoord - er
2. Kies het persoon
nous, tu, je etc
3. Plak de juiste uitgang achter de stam
Je chante

Slide 15 - Diapositive

Je
Stam + e
Tu 
Stam + es
Il/elle/on
Stam + e
Nous
stam + ons
Vous 
Stam + ez
Ils/elles
Stam + ent

Slide 16 - Diapositive

U zingt

Zingen = chanter
A
Tu chantes
B
Vous chanter
C
Vous chantez
D
Nous chantons

Slide 17 - Quiz

Ik hou van

Houden van = aimer
A
Je aime
B
Tu aimes
C
je aimer
D
j'aime

Slide 18 - Quiz

Vertaal;
Ik speel voetbal (jouer au foot)

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal;
Wij zingen (zingen = chanter)

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal;
Ik reis (reizen = voyager)

Slide 21 - Question ouverte

Op vakantie
A
vacances
B
en vacances
C
sur vacances
D
les vacances

Slide 22 - Quiz

Vertaal;
Ik ga op vakantie naar Frankrijk (la France)

Slide 23 - Question ouverte

Vertaal;
Wij gaan op vakantie naar Japan (Le japon)

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal;
Jij gaat op vakantie naar Nederland (les pays-bas)

Slide 25 - Question ouverte

Au travail!
Probeer nu zelf eens de zinnen voor de meting te maken

Voor hulp zie de reader!

Slide 26 - Diapositive