Hst 2 Cellen oefentoets

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Welk bewering over kanker en mutaties is juist?

1. Kanker veroorzaakt mutaties zodat de regeling van de celdeling niet goed verloopt
2. Er is geen verband tussen mutaties en kanker want kanker wordt veroorzaakt door carcinogene stoffen.
3. Door kanker neemt het aantal mutaties toe zodat er een grotere kans is op een tumor.
4. Door mutaties kan kanker ontstaan

Als een rozenbottel rijp wordt, verandert de kleur van groen naar rood.
Welke verandering in de plastiden is hiervan de oorzaak?

1. Chloroplasten zijn overgegaan in chromoplasten.
2. Chloroplasten zijn overgegaan in leukoplasten
3. Chromoplasten zijn overgegaan in chloroplasten
4. Leukoplasten zijn overgegaan in chloroplasten.

Hoeveel chromosomen heeft een mens?

1. 47
2. 46
3. 23
4. 42

Een cel bevat bepaalde hoeveelheden van de volgende stoffen:
1) DNA, 2) RNA, 3) aminozuren, 4) koolhydraat.
Deze cel gaat op een gegeven ogenblik meer van een bepaald eiwit produceren.
Van welk van bovengenoemde stoffen neemt daarbij de hoeveelheid toe?

1. DNA
2. RNA
3. Aminozuren
4. koolhydraat

In welk rijtje staan de woorden in juiste volgorde van klein naar groot

1. tyymine-gen-nuclotide-DNA-molecuul-chromosoom-genoom
2. thymine - triplet - gen - nucleotide -DNA-molecuul - chromosoom - genoom
3. thymine - nucleotide - triplet - gen - DNA-molecuul - chromosoom - genoom
4. thymine - nucleotide - triplet - gen -genoom - DNA-molecuul - chromosoom

Hieronder staat een schema van een celcyclus.
Tijdens welk gedeelte van de cyclus vindt de DNA-replicatie plaats?

1. G1-fase
2. G2-fase
3. M-fase
4. S-fase

Welke beweringen zijn juist?
1) een gen bezit de informatie voor de bouw van meerdere soorten eiwitten
2) voor een bepaalde eigenschap krijg je altijd een allel van je vader en een allel van je moeder

1. 1
2. 2
3. 1 en 2
4. geen van beide

Welke onderdelen kun je mogelijk aantreffen in een eukaryote cel?

1. celwand
2. celkern
3. mitochondrium
4. plastiden

Hiernaast staat een schema van een cel.
Wat wordt met 3 aangegeven?

1. een mitochondrium
2. een vacuole
3. het Endoplasmatisch Reticulum
4. een lysosoom

Uit onderzoek aan een cel, die in het midden van een plantenwortel zat, blijkt dat hij veel plastiden bevat.
Welke plastiden zullen dat zeer waarschijnlijk zijn geweest?

1. chloroplasten en leukoplasten
2. chloroplasten en chromoplasten
3. chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten
4. alleen amyloplasten (zetmeelkorrels)

Over het ontstaan van kanker wordt een aantal beweringen gedaan:
1. Radioactieve straling kan leiden tot verandering in de volgorde van de bouwstenen van het DNA waardoor kanker kan ontstaan.
2. Bepaalde chemische stoffen kunnen mutatie in het DNA veroorzaken waardoor kanker kan ontstaan.
Welke van deze beweringen is of zijn juist?

1. 1
2. 2
3. 1 en 2
4. geen van beiden

In cellen van de dunne darm vindt veel actief transport plaats. Welke celorganellen zijn nodig in cellen waar veel actief transport plaatsvindt?

1. lysosomen
2. mitochondriën
3. ribosomen
4. endoplasmatisch reticulum

Hier zie je een tekening van de cel van het blad van een plant. Wat is onderdeel 5

1. cytoplasma
2. mitochondrium
3. vacuole
4. intercellulaire ruimte

Hier zie je een tekening van de cel van het blad van een plant. Wat is onderdeel 4

1. cytoplasma
2. kernplasma
3. vacuole
4. intercellulaire ruimte

Hier zie je een tekening van de cel van het blad van een plant. Wat is onderdeel 3

1. mitochondrium
2. golgi-apparaat
3. celkern
4. plastide

Hier zie je een tekening van de cel van het blad van een plant. Wat is onderdeel 2

1. celwand
2. celmembraan
3. cytoplasma
4. vacuole

Hier zie je een tekening van de cel van het blad van een plant. Wat is onderdeel 1

1. celwand
2. celmembraan
3. endoplasmatisch reticulum
4. vacuolemembraan

Delen van een organisme zijn onder andere een cel, een orgaan, een organel en een weefsel.
Welk van deze delen is het grootst? En welk is het kleinst?

1. Het grootst is een orgaan. Het kleinst is een cel.
2. Het grootst is een orgaan. Het kleinst is een organel.
3. Het grootst is een organel. Het kleinst is een cel.
4. Het grootst is een organel. Het kleinst is een weefsel.

In cellen van de dunne darm vindt veel actief transport plaats. Welke celorganellen zijn nodig in cellen waar veel actief transport plaatsvindt?

1. lysosomen
2. mitochondriën
3. ribosomen
4. endoplasmatisch reticulum

Waarvoor wordt in een mitochondrium zuurstof verbruikt?

1. Voor het vrijmaken van energie die nodig is voor processen in de cel
2. Voor het vrijmaken van stoffen die nodig zijn voor processen in de cel
3. Voor het vastleggen van energie die nodig is voor processen in de cel
4. Voor het vastleggen van stoffen die nodig zijn voor processen in de cel

Tijdens diepe slaap worden eiwitten in zenuwcellen aangemaakt.
Welk organel zorgt of welke organellen zorgen voor transport van deze eiwitten in een zenuwcel?

1. de ribosomen
2. de mitochondriën
3. het ER (endoplasmatisch reticulum)
4. de chromosomen

De celmembraan bestaat uit een dubbele laag van ..............................

In het DNA van een bepaalde bacterie zit 16 % Adenine.
Wat is het percentage Guanine in die bacterie?

1. 16
2. 68
3. 34
4. kun je niet weten

In een stukje DNA is de basenvolgorde C - G - C - A - G - T.
Wat is de basenvolgorde in het tegenoverliggende gedeelte?

1. C - G - C - A - G - T
2. A - T - A - C - T - G
3. T - A - T - G - A - C
4. G - C - G - T - C - A

In welke plastiden vindt de fotosynthese plaats?

1. in de chloroplasten
2. in de leukoplasten
3. in de chromoplasten
4. in de amyloplasten

Welke twee organellen zijn betrokken bij de eiwitsynthese in het cytoplasma?

1. plastiden
2. ribosomen
3. ER
4. celmembraan

Uit onderzoek aan een cel, die in het midden van een plantenwortel zat, blijkt dat hij veel plastiden bevat.
Welke plastiden zullen dat zeer waarschijnlijk zijn geweest?

Waar staat de letter D voor in DNA?

Het erfelijk materiaal van een bepaald virus heeft de volgende samenstelling van stikstofbasen: cytosine = 19%, adenine = 25%, thymine = 33% en guanine = 23%.
Kan men op grond van deze gegevens bepalen wat voor erfelijk materiaal het is? Zo ja, welke vorm is het?

1. Ja, het is dubbelstrengs DNA
2. Ja, het is enkelstrengs DNA.
3. Nee, het is niet te bepalen

Welke beweringen zijn juist?
1) een gen bezit de informatie voor de bouw van meerdere soorten eiwitten
2) voor een bepaalde eigenschap krijg je altijd een allel van je vader en een allel van je moeder

1. 1
2. 2
3. 1 en 2
4. geen van beide

Hoe noemt men de cellen in een embryo die nog tot elk type cel kunnen uitgroeien?

Heterochromie

Bij sommige mensen zijn de kleuren van de beide irissen verschillend. De ene iris is blauw en de andere bijvoorbeeld bruin. Dit verschijnsel heet heterochromie en duidt op het syndroom van Waardenburg, een zeldzame erfelijke aandoening gelegen op chromosoom 3. Ook in de dierenwereld komt deze aandoening voor, met name bij katten.

Een bio-informaticus onderzoekt de mutatie en vergelijkt dat met het DNA van een niet gemuteerd gen. In het niet gemuteerde gen vindt hij een stukje coderend DNA met de stikstofbasen: ATG CCG ACC CTG CCG ACC TAT.

Langs deze basen ontstaat een RNA-streng.

Een ribosoom leest het gevormde RNA van links naar rechts en vormt een aminozuurketen.

Noem, in de juiste volgorde, de aminozuren die het ribosoom op grond van het RNA aan elkaar koppelt.

Een bio-informaticus onderzoekt de mutatie en vergelijkt dat met het DNA van een niet gemuteerd gen. In het niet gemuteerde gen vindt hij een stukje coderend DNA met de stikstofbasen: ATG CCG ACC CTG CCG ACC TAT.

Langs deze basen ontstaat een RNA-streng.

Een ribosoom leest het gevormde RNA van links naar rechts en vormt een aminozuurketen.

Noem, in de juiste volgorde, de aminozuren die het ribosoom op grond van het RNA aan elkaar koppelt