Jeelo 1762 snoepreclame

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 4,5

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lievelingssnoep

Slide 2 - Carte mentale

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Vidéo

Ken jij nog een andere snoepreclame?
Welke dan?

Slide 6 - Sondage

Aan wie willen ze graag het snoepgoed verkopen?
A
alleen aan kinderen
B
alleen aan volwassenen
C
alleen aan baby's
D
aan kinderen en volwassenen

Slide 7 - Quiz

Vind jij deze reclames passen bij kinderen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Sondage

Heeft reclame invloed op het snoep wat jullie thuis hebben?

Slide 9 - Question ouverte

Doel van de les:
Lesdoel: Je leert waarom bedrijven reclame maken.

Leesdoel: Ik weet wat verwijswoorden zijn.

Slide 10 - Diapositive

Waarom maken bedrijven volgens jou reclame?
A
om geld te verdienen
B
om bekender te worden
C
om te zorgen dat je gezond eet
D
omdat het moet van de overheid

Slide 11 - Quiz

Bron lezen

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Wanneer is iets snoep?

Slide 19 - Question ouverte

Zoek de woorden

Slide 20 - Diapositive

Waar of niet waar
Als je overgewicht hebt, ben je gezond.
A
B

Slide 21 - Quiz

Waar of niet waar
Hier zie je een fabrikant.
A
B

Slide 22 - Quiz

Deze kat heeft overgewicht.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Iemand die in een fabriek werkt is een fabrikant.
B
Iemand die een fabriek heeft waar spullen worden gemaakt is een fabrikant.
C
Een fabrikant is een fabriek waar spullen worden gemaakt.
D
Een fabrikant is iemand die spullen maakt.

Slide 24 - Quiz

Leesdoel:  verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen naar iets of iemand. 
Iets = dier, ding, plant
iemand = een mens 

Rob loopt op straat. Hij laat de hond uit. 
Hij verwijst naar Rob.

Slide 25 - Diapositive

Soorten verwijswoorden
Hij, hem  = naar een jongen of man
Voorbeeld: Dean is een goede vriend. Hij lacht veel. De blauwe jas is van hem

Zij, ze, haar = naar een meisje of vrouw
Voorbeeld: Lotte fietst naar huis. Ze is vrij van school. Haar moeder staat al te wachten. 

Zij, ze, wij = groep  of meer dan 1 mens
Voorbeeld: Dinand en Alain zijn thuis. Ze werken hard door. 

die, dat = meestal naar dingen of uitspraken
Voorbeeld: Een hond heeft 4 poten. Dat weet iedereen. 






Slide 26 - Diapositive

Welke verwijswoorden zie je?

Slide 27 - Diapositive

Welke verwijswoorden kom je tegen?

Slide 28 - Diapositive

Welke verwijswoorden kom je tegen?

Slide 29 - Diapositive

Wat vind jij?
Snoepreclame moet verboden worden.

Slide 30 - Sondage

Lees de tekst zelf nog een keer

Slide 31 - Diapositive

Wat zou volgens Guus verboden moeten worden?
A
snoep
B
overgewicht
C
reclame voor snoep
D
alle reclames

Slide 32 - Quiz

Waarom denkt Nana dat verbieden van snoepreclame niet helpt?
A
er wordt toch bijna geen snoepreclame uitgezonden op tv
B
omdat fabrikanten zich toch niet aan het verbod houden
C
omdat kinderen toch wel willen snoepen, met of zonder reclame

Slide 33 - Quiz

Guus vindt te dik zijn niet goed. Hij vindt overgewicht net zo erg als ...
A
niet sporten
B
roken
C
neus peuteren
D
vloeken

Slide 34 - Quiz

Denk je dat Guus voor of tegen reclame voor hamburgers is?
A
Tegen, want hij vindt hamburgers niet lekker.
B
Tegen, want van hamburgers word je ook dik.
C
Voor, want hij vindt hamburgers lekker.
D
Voor, want hamburgers is geen snoep.

Slide 35 - Quiz

Einde les
Vergeet niet om het op je weektaak in te kleuren. 

Slide 36 - Diapositive