5 januari - Taal herhaling woordsoorten

Les 1 - woordsoorten 
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 5,6

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 8 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Les 1 - woordsoorten 

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les:
We oefenen met de woordsoorten die we al kennen:
groep 5 & 6: 
lidwoorden 
zelfstandig naamwoorden 
werkwoorden 
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
Doel van de herhalingsles 
We oefenen met het benoemen van de volgende woordsoorten:
groep 5 & 6 
lidwoorden 
zelfstandig naamwoorden 
werkwoorden 
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
telwoorden 
groep 6 extra 
persoonlijk voornaamwoorden
bezittelijk voornaamwoorden
bijwoorden. 

Slide 2 - Diapositive

Doel van de les:
We oefenen met de woordsoorten die we al kennen:
groep 5 & 6: 
lidwoorden 
zelfstandig naamwoorden 
werkwoorden 
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
Op de volgende slides kan je  de uitleg filmpjes kijken die bij de methode horen. 
Daarna volgen er vragen over de woordsoorten. Aan het eind is er nog een stuk alleen voor groep 6. Dit gaat over het persoonlijk voornaamwoord, het bezittelijk voornaamwoord en het bijwoord. Groep 5 hoeft deze slides niet te maken. 

Succes!  

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Vidéo

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Vidéo

Slide 8 - Vidéo

Noem de drie lidwoorden.

Slide 9 - Question ouverte

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Daar is .... meisje.
A
de
B
het

Slide 10 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Hoor jij .... hond blaffen.
A
de
B
het

Slide 11 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Dat is .... hondje van de buren.
A
de
B
het

Slide 12 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

.... artiest
A
de
B
het
C
geen lidwoord

Slide 13 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Daar is Marijke.
A
Daar
B
is
C
Marijke

Slide 14 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Er zwemt een vis.
A
zwemt
B
vis
C
Er
D
een

Slide 15 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik zit op een kruk.
A
zit
B
op
C
een
D
kruk

Slide 16 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Wij wonen in Hilversum?
A
wij
B
wonen
C
in
D
Hilversum

Slide 17 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik ben over een sloot gesprongen?
A
over
B
sloot
C
ben
D
gesprongen

Slide 18 - Quiz

bedenk een
bijvoeglijk naamwoord
bij het woord FIETS.

Slide 19 - Question ouverte

Zayd is een knappe jongen.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
Zayd
B
knappe
C
jongen
D
is

Slide 20 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Daar is het leuke meisje.
A
Daar
B
het
C
leuke
D
meisje

Slide 21 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ik ben over een diepe sloot gesprongen?
A
over
B
diepe
C
sloot
D
gesprongen

Slide 22 - Quiz

Schrijf het telwoord hieronder op:
Een insect heeft zes poten.

Slide 23 - Question ouverte

Schrijf het telwoord hieronder op:
Heb jij wel eens een biljet van vijfhonderd euro gezien?

Slide 24 - Question ouverte

Schrijf het telwoord hieronder op:
Onder de oceaan is de aardkorst ongeveer zes kilometer dik.

Slide 25 - Question ouverte

Sleep de woorden naar de juiste woordsoorten toe. 
lidwoord
werk-
woord
zelfst
naamw
bijv
naamw
voorzetsel
het
de
een
werkt
gekeken
graai
lucht
gaten
olifant
gouden
deftige
knappe
achter
onder
tussen

Slide 26 - Question de remorquage

Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.

Wat is het voorzetsel?
A
moeder
B
werk
C
op
D
heeft

Slide 27 - Quiz

Maar daarom gaan we dit keer ver weg!

Wat is het voorzetsel?
A
maar
B
daarom
C
ver
D
er is geen voorzetsel

Slide 28 - Quiz

Brochure na brochure nemen we mee naar ons huis.

Wat zijn de voorzetsels?
A
na naar
B
naar huis
C
nemen huis
D
na we

Slide 29 - Quiz

Mijn moeder wilde rust maar wij kozen avontuur.

Wat is het voorzetsel?

A
er is geen voorzetsel
B
maar
C
mijn
D
moeder

Slide 30 - Quiz

We doen een trip in de jungle van Thailand en gaan daarna naar Vietnam.

Wat zijn de voorzetsels?
A
in, van, naar
B
gaan, daarna
C
we, doen
D
trip, jungle

Slide 31 - Quiz

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat is het voorzetsel?
A
mijn
B
ging
C
het
D
tegen

Slide 32 - Quiz

deel groep 6 
Nu komt het deel van groep 6, deze hoeft groep 5 niet te maken. Ga nog wel even naar de laatste slide voor de evaluatievraag. 

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Vidéo

Slide 35 - Vidéo

Slide 36 - Vidéo

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 37 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord?
A
jij
B
hond
C
huis
D
schaar

Slide 38 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord.. ''Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''
A
De bakker
B
Jou
C
Wisselgeld
D
Heeft gegeven

Slide 39 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin...
''Ik woon in een rijtjeshuis''.
A
Ik woon
B
Een rijtjeshuis
C
Ik
D
in

Slide 40 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin...
''Dit huis is niet verkocht. Niemand wil het kopen''.
A
Dit
B
niemand
C
het
D
kopen

Slide 41 - Quiz

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 42 - Quiz

Dit jaar gaan we kort op vakantie omdat mijn moeder veel werk heeft.

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
A
mijn
B
moeder
C
vakantie
D
gaan

Slide 43 - Quiz

Elke brochure nemen we mee naar ons huis.

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
A
brochure
B
ons
C
naar
D
huis

Slide 44 - Quiz

Die rode tas is zijn favoriete tas.

Wat is het bezittelijke voornaamwoord?
A
tas
B
zijn
C
rode
D
favoriete

Slide 45 - Quiz

Hij tekent een bijzonder mooie auto.

wat is bijzonder voor een woord?
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 46 - Quiz

Het groene bankje staat op het gras.

wat is groene voor een woord?
A
voorzetsel
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 47 - Quiz

het HELE groene bankje staat op het gras
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 48 - Quiz

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 49 - Quiz

Zo dat was een flinke les!
jullie hebben hard gewerkt. nog één vraag. Welke onderdelen van de woordsoorten, begrijp je heel erg goed?

Slide 50 - Question ouverte