02. Thema 1, week 1 Les 2 Woordsoorten mix 2

• Taal
• Basisschool
• Groep 4

Wat is het zelfstandig naamwoord?

1. Hij
2. spreekt
3. de
4. bevolking

Wat is het lidwoord?

1. jaar
2. stijgt
3. het
4. inwoners

Wat is het werkwoord?

1. Waar
2. de
3. wereld
4. verblijf

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

1. Temperatuur
2. aarde
3. is
4. zorgelijk

Wat is het voorzetsel?

1. Tussen
2. huizen
3. bomen
4. geplant

LESDOEL

Ik kan lidwoorden, zelfstandige naamwoorden bijvoeglijke naamwoorden, voorzetsels

en werkwoorden benoemen in een zin.

Zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

Er zijn vier soorten zelfstandige naamwoorden:

- mensen

- dieren

- dingen

- planten

Voor een zelfstandig naamwoord kan een lidwoord:

de - het - een

Dylan heeft prachtige krullen.

Wat is het zelfstandig naamwoord?

1. krullen
2. prachtige
3. Dylan
4. heeft

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Daar is het meisje.

1. Daar
2. is
3. het
4. meisje

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Daar is Marijke.

1. Daar
2. is
3. Marijke

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Er zwemt een vis.

1. zwemt
2. vis
3. Er
4. een

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik zit op een kruk.

1. zit
2. op
3. een
4. kruk

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Wij wonen in Hilversum?

1. wij
2. wonen
3. in
4. Hilversum

Schrijf de lidwoorden op

Lidwoorden

1. De
   
2. Het
   
3. Een
   
   

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.

Het lidwoord

Het lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord. Het staat voor een zelfstandig naamwoord. 

Er zijn 3 lidwoorden:

1. de auto
   
2. het huis
   
3. een tomaat
   

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Daar is .... meisje.

1. de
2. het

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Hoor jij .... hond blaffen.

1. de
2. het

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Dat is .... hondje van de buren.

1. de
2. het

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

.... artiest

1. de
2. het
3. geen lidwoord

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

.... drankje

1. de
2. het
3. geen lidwoord

Maak een zin waarin je een bijvoeglijk naamwoord gebruikt.

bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord (bnw) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Het staat er meestal direct voor.

Een duur boek.

Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn gemaakt van een voltooid deelwoord.

De ballen zijn gekleurd.  ---->  De gekleurde ballen.

Zayd is een knappe jongen.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

1. Zayd
2. knappe
3. jongen
4. is

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Daar is het leuke meisje.

1. Daar
2. het
3. leuke
4. meisje

bedenk een
bijvoeglijk naamwoord
bij het woord FIETS.

De

mooie

bloemen

lidwoord

zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord

Voorzetsels

Voorzetsel (vz)

Voorzetsels geven een tijd of een plaats aan.

 

voorzetsels die een plaats aangeven: op, in, voor, achter.

voorzetsels die een tijd aangeven: na, voor, tijdens.

Je kunt voorzetsels voor ‘de kooi’ zetten.

voorzetsels

Wat is het voorzetsel?
Zij zitten op school.

1. zij
2. op
3. zitten
4. school

Wat is het voorzetsel?
Ik zit onder de tafel?

1. zit
2. onder
3. de
4. tafel

Wat is het voorzetsel?
Ik ben over een sloot gesprongen.

1. ben
2. over
3. sloot
4. gesprongen

De vogel zit in de kooi.
Wat is het voorzetsel?

1. De
2. Vogel
3. Zit
4. In

Werkwoorden

Wat zijn werkwoorden?

Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.

Wat is het werkwoord in de zin?

De sleutel ligt op de tafel.

Wat is het werkwoord in de zin?

Gisteren ging ik naar de mooie stad.

De opbouw van een zin

De     hond     loopt     naar     het      grote    veld.

Benoem de woordsoorten van deze zin !

Lidwoord

Zelfst. naamw.

Werkwoord

Bijvoeglijk naamw.

Voorzetsel

De

hond

loopt

naar

het

grote

veld.

Welke woordsoort is "school" in deze zin?
De jongen fietst naar school.

1. zelfstandig naamwoord
2. lidwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De grote ballon vliegt door de lucht.

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. werkwoord

Welke woordsoort is "het" in deze zin?

Het kindje is heel moe.

1. voorzetsel
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. lidwoord

Welke woordsoort is "glimt" in deze zin?
De rode auto glimt zo mooi.

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. lidwoord
4. voorzetsel

Welk woordsoort is "naar" in deze zin?

De kinderen lopen naar school.

1. voorzetsel
2. werkwoord
3. lidwoord
4. zelfstandig naamwoord

Wat heb JIJ geleerd deze les?

TAAL

 Thema 1, week 1 Les 2

Begin bij opgave 1G

Maak alle opgaven

Ga 10 x plussen

leerkracht.snappet.org