K2 Herhaling Chapter 2 - test prep

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Chapter 2 - Health

GRAMMAR

PAST SIMPLE VS PAST CONTINUOUS

(dit gaan om het verleden dus je onregelmatige werkwoorden kennen is slim ;))

PAST SIMPLE

Je gebruikt de past simple als je wilt zeggen dat iets in het verleden gebeurde en nu afgelopen is. Een kort moment uit het verleden.

Er staat vaak een tijd in de zin.

The man walked to work last week.

PAST SIMPLE

ww + -ed

Onregelmatig werkwoord 

He cleaned the house yesterday.

She did the dishes.

How do you make the PAST SIMPLE?

1. ww + -ed
2. ww + -ed or 2e rijtje
3. ww + -s
4. ww + -ing

Why do you use the PAST SIMPLE?

1. het is de toekomst
2. het gaat over wat er nu gebeurt
3. het is gebeurt in het verleden en nu afgerond
4. het is in het verleden, maar nu nog steeds

PAST CONTINUOUS

Je gebruikt de 'past continuous' als je wilt zeggen dat iets aan de gang was in de verleden tijd (vandaar 'continuous')

1. Miss Anchelon was teaching online, when the doorbell rang.

2. When the teacher explained the grammar, the students of 2bk5 were listening.

PAST CONTINUOUS

was/were + werkwoord + -ing

I was doing

you were talking

he/she/it was walking

we were typing

you were listening

they were sleeping

How do you make the
PAST CONTINUOUS?

1. ww + -ed
2. was/were + ww + -ing
3. am/is/are + ww + -ing

Why do you use the
PAST CONTINUOUS?

1. het is de toekomst
2. het gaat over wat er nu gebeurt
3. het is gebeurt in het verleden en nu afgerond
4. het is in het verleden een tijdje aan de gang

PAST SIMPLE VS PAST CONTINUOUS

Als ze samen in een zin staan dan:
geeft de PAST SIMPLE de korten durende actie aan

geeft de PAST CONTINUOUS de langer durende actie aan

De PS "onderbreekt" de PC.

PAST SIMPLE VS PAST CONTINUOUS

geeft de PAST SIMPLE de korten durende actie aan

geeft de PAST CONTINUOUS de langer durende actie aan

                   De PS "onderbreekt" de PC.

I was taking a shower, when my phone rang.

They were playing football, when it started to rain.

My mom yelled, when I was following an online lesson.

My car broke down, when I was driving to school.

LETS DO A QUIZ!

GRAMMAR

PAST SIMPLE VS PAST CONTINUOUS

When I was making dinner, my friend called.

1. Correct
2. Wrong

When she walked home, she was falling down.

1. Correct
2. Wrong

When he were taking a shower, it started to rain.

1. Correct
2. Wrong

My mom was making dinner, when my dad ...(come) home.

1. come
2. came
3. was coming
4. were coming

My sister ... (walk) in, while I was making my homework

1. walks
2. walked
3. was walking
4. were walking

While my teacher ... (explain) the grammar, I listened.

1. explains
2. explained
3. was explaining
4. were explaning

I ... (walk) outside, when suddenly I ... (think) about it.

1. was walking / thought
2. were walking / thought
3. walked / was thinking
4. walked / thought

My teacher ... (called) me, while I ... (play) a videogame.

1. was calling/ played
2. were calling/ played
3. called/ was playing
4. called/ were playing

My coach ... (yell) at me, when I ... (run) too slowly.

1. was yelling/ ran
2. were yelling/ ran
3. yelled/ running
4. yelled/ was running

While I ...(go) downstairs, I ... (fall) off the stairs.

1. was going/ fell
2. were going/ fell
3. went/ was falling
4. went/ were falling

VOCABULARY

1. dentist
2. doctor
3. X-ray
4. appointment

1. ankle
2. toothache
3. headache
4. sore throat

1. to feel dizzy
2. swollen
3. ice pack
4. sore throat

1. pan
2. sink
3. vegetables
4. float

1. explain
2. encourage
3. choose
4. research

Write in English:
proeven

Write in English:
ontbijt

Write in English:
spieren

Write in English:
moe

Write in English:
loopneus

cough

faint

throw up

hurt

have a fever

pijn doen

over-geven

koorts hebben

flauw vallen

hoesten

STONES

How are you doing?

1. Hoe gaat het met je?
2. Wat ben je aan het doen?

You look a bit pale.

1. Je ziet er ziek uit.
2. Je ziet er wat bleek uit.

Don't worry.

1. Je moet je zorgen maken.
2. Maak je geen zorgen.

I think you have to see your doctor.

1. Ik denk dat je naar je dokter moet.
2. Ik denk niet dat je naar je dokter moet.

Ze heeft me wat medicijnen voor mijn allergie gegeven.

1. She gave me some medicine for my allergy.
2. She gave me some treatment for my fainting.

Ze heeft me wat medicijnen voor mijn allergie gegeven.

1. He examined me, but he couldn't find anything.
2. He didn't examine me, because nothing was wrong.

I heb verschrikkelijke hoofdpijn.

1. I have a terrible toothache.
2. I have a terrible headache.

Wat was je aan het doen toen je ziek werd?

1. What were you doing when you felt sick?
2. what did you do when you were feeling sick?

last one:
Hou vol, het komt goed.

1. Hang in there, it will be fine.
2. Keep going, don't stress.

Ik ben goed voorbereid voor de toets.

1. Yes
2. No

Ik heb nog vragen.

1. Yes
2. No

Dit cijfer geef ik mijzelf voor hoe goed ik het al ken. (0 = heel slecht/ 10 = heel goed)

-110

PRACTICE THE GRAMMAR (click the links below)

Filmpje met uitleg

Past simple

Past continuous

Past simple vs past continuous 1

Past simple vs past continuous 2

Past simple vs past continuous 3