Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Planning vandaag:
Herhalen ww-spelling H1 t/m H3
Nakijken huiswerk
Uitleg ww-spelling H4 ((on)voltooid deelwoord)
Opdrachten maken ww-spelling H4
Uitleg ww-spelling H5 (deelwoorden als bn)
SO werkwoordspelling: week 40
Slide 2 - Diapositive
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Hij onthoud
B
Hij onthoudt
Slide 3 - Quiz
Een zwak werkwoord...
A
verandert niet van klank in de verleden tijd.
B
verandert wel van klank in de verleden tijd.
Slide 4 - Quiz
Persoonsvorm verleden tijd
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis gisteren.
Slide 5 - Quiz
Persoonsvorm verleden tijd
A
Vorig jaar verhuisden we naar de Reeshof.
B
Vorig jaar verhuisten we naar de Reeshof.
Slide 6 - Quiz
Wat zijn de sterke werkwoorden?
A
beginnen, bieden, bijten en blazen
B
kijken, klagen, kosten, krabben
C
mailen, masseren, melden, mompelen
D
raden, regeren, roepen en ruiken
Slide 7 - Quiz
Wat is het sterke werkwoord?
A
branden
B
rijden
C
lachen
D
poetsen
Slide 8 - Quiz
Wat zijn de sterke werkwoorden?
A
beloven, drijven, geven en handhaven
B
bijten, eten, rijden en weten
C
blozen, grazen, lezen en verliezen
D
krabben, finishen, piekeren en ritselen
Slide 9 - Quiz
Wat is het sterke werkwoord?
A
schilderen
B
roepen
Slide 10 - Quiz
Wat is GEEN zwak werkwoord?
A
voelen
B
praten
C
horen
D
ruiken
Slide 11 - Quiz
Wat is een zwak werkwoord?
A
slapen
B
meten
C
durven
D
schieten
Slide 12 - Quiz
Nakijken huiswerk
Pak (per groepje) een nakijkboekje en kijk je huiswerk met een andere kleur na. Verbeter ook je eventuele fouten!
Klaar? Open itslearning, maak de linkjes in week 38.
Slide 13 - Diapositive
Wat betekent het woord 'voltooid'?
Slide 14 - Question ouverte
Theorie: voltooid deelwoord
Voltooid deelwoord (vd): geeft aan dat een handeling is afgerond (=voltooid). Vorig jaar is Mehmet naar Turkije gevlogen.
Spelling:
- eindigt op -en --> wij hebben heerlijke couscous gegeten.
- of eindigt op -d of -t --> Guido heeft zaterdagavond geklaverjast. Marijke heeft haar konijn verwaarloosd.
Slide 15 - Diapositive
Theorie: voltooid deelwoord
Hoe weet je of een voltooid deelwoord op een -d of een -t eindigt?
Je kunt het woord 'langer maken'. Je hoort of je het woord met een -t of een -d moet schrijven. Voorbeeld: kamperen --> kampeerde --> gekampeerd
Je gebruikt 'T eXKoFSCHiP / 'T eXFoKSCHaaP.
- kamperen. Voor -en staat een -r. De -r zit niet in 't KoFSCHiP. De laatste letter van het woord is een -d --> gekampeerd. - klaverjassen. Voor -en staat een -s. De -s zit wel in 't KoFSCHiP. De laatste letter van het woord
is een -t --> geklaverjast.
Slide 16 - Diapositive
Theorie: onvoltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord (od): geeft aan dat een handeling nog bezig is (=onvoltooid --> niet afgerond).
Vrolijk lachend stapten de kinderen uit de bus.
Spelling:
- hele werkwoord + d: juichen --> juichend
Slide 17 - Diapositive
Aan de slag!
Maak van spelling werkwoorden H4 opdr. 2 en 3.
Klaar? Kijk bij de linkjes in itslearning.
Slide 18 - Diapositive
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
We kijken nu eerst naar een uitlegfilmpje.
Daarna maken we aantekeningen en de bijbehorende opdrachten.
Slide 19 - Diapositive
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Van voltooide en onvoltooide deelwoorden kun je een bijvoeglijk naamwoord maken.
Soms moet je een -e achter het woord zetten. branden (inf.) - verbrand (vd) - het verbrande hout brandend (od) - het brandende hout verwoesten (inf.) - verwoest (vd) - het verwoeste huis
Slide 20 - Diapositive
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Soms moet je voor de uitspraak -tt- of -dd- schrijven: bezetten (inf.) - bezet (vd) - de bezette stoel bekladden (inf.) - beklad (vd) - de bekladde muur
Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord dus zo kort mogelijk!!!
Slide 21 - Diapositive
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Als een voltooid deelwoord op -en eindigt (bijvoorbeeld gelopen), dan blijft dit hetzelfde als het een bijvoeglijk naamwoord wordt (de gelopen race).
verliezen (inf.) - verloren (vd.) - de verloren wedstrijd