Taalverzorging 1e en 2e klas

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Woordsoorten zijn lastig.
woordsoorten = ?
A
zelfstandig naamwoord
B
hulpwerkwoord
C
bijvoeglijk voornaamwoord
D
lidwoord

Slide 2 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 3 - Quiz

Hij heeft de film niet willen kijken.

De hulpwerkwoorden zijn:
A
willen, kijken
B
heeft, kijken
C
heeft, willen

Slide 4 - Quiz

Er zijn 3 lidwoorden: de, het en een
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

De kabouter wipt op de rode paddenstoel.
Kabouter =
A
Zelfstandig werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Lidwoord

Slide 6 - Quiz

De kabouter wipt op de rode paddenstoel.
Rode =
A
Zelfstandig naamwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Lidwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

De kabouter wipt op de rode paddenstoel.
Wipt =
A
Zelfstandig werkwoord
B
Hulpwerkwoord

Slide 8 - Quiz

De kabouter wipt op de rode paddenstoel.
Op =
A
Hulpwerkwoord
B
Bijwoordelijke bepaling
C
Voorzetsel
D
Lidwoord

Slide 9 - Quiz

Vul de juiste vorm van de tegenwoordige tijd in.

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
vint

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm in in de tegenwoordige tijd

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste vorm in in de tegenwoordige tijd

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst?!
A
betekend
B
betekent
C
betekendt

Slide 12 - Quiz

Werkwoordspelling verleden tijd.
De jongens .............. naar hun coach.
A
rende
B
renden
C
rente
D
renten

Slide 13 - Quiz

Werkwoordspelling verleden tijd.
Hij ......... het huis.
A
verfte
B
vervde
C
verfde
D
verften

Slide 14 - Quiz

Werkwoordspelling verleden tijd.
Jolijn ..... (geven) mij dat laatste koekje
A
gaf
B
geefde
C
geefte
D
gaven

Slide 15 - Quiz

Voltooid deelwoord.
Hij is gisteren (verhuizen)
A
verhuist
B
verhuizen
C
verhuisd
D
verhuisdt

Slide 16 - Quiz

Voltooid deelwoord
Zij hebben van de taart (proeven)
A
geproeven
B
geproefd
C
geproeft
D
geprieven

Slide 17 - Quiz

Voltooid deelwoord
Ben jij die hele rivier over (zwemmen)?
A
gezwommen
B
gezwemd
C
gezwemt
D
gezwammen

Slide 18 - Quiz

Wat is de correcte spelling?
A
verassing
B
verrasing
C
verrassing

Slide 19 - Quiz

Welke spelling is goed ?
                        Wat is de correcte spelling?
A
ekseem
B
exeem
C
eczeem
D
exseem

Slide 20 - Quiz

Wat is de correcte spelling?
A
interview
B
intervieuw
C
inteview

Slide 21 - Quiz

Wat is de correcte spelling?
A
solliciteren
B
soliciteren
C
solisiteren

Slide 22 - Quiz


Wat is de correcte spelling?

A
niveaus
B
niveau's

Slide 23 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin
B
alle werkwoorden van een zin
C
het laatste werkwoord van een zin
D
de persoonsvorm en het onderwerp samen

Slide 24 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Ik heb gisteren heerlijke pasta gegeten.
A
Heerlijke pasta
B
Gegeten
C
Heb heerlijke pasta gegeten
D
Heb gegeten

Slide 25 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Ik heb gisteren heerlijke pasta gegeten.

Slide 26 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Ik heb gisteren heerlijke pasta gegeten.

Slide 27 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?

Ik heb gisteren heerlijke pasta gegeten.

Slide 28 - Question ouverte

Zelfstandig oefenen
Grammatica 1
Grammatica 2
Spellingapp
App werkwoordspellen

Slide 29 - Diapositive