Wk49_H4c_les3

Nederlands - HOO
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands - HOO

Slide 1 - Diapositive

Lesprogramma
  • Lezen in leesboek
  • Lezen Paragraaf 2 Schrijven, blz. 116
  • Opdracht 1, Paragraaf 2 Schrijven (= huiswerk) 
  • Tijdens opdracht: feedback nieuwsbericht
  • Daarna: Oefen-SLO  Formuleren (maandag af en bespreken) 
  • LET OP! SLO IS VERPLAATST NAAR DONDERDAG (WANT DE LES IS VERPLAATST)   

Slide 2 - Diapositive

paragraaf 2: Fouten in verwijzingen
  • Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?  (TABEL in theorieblok!)
    Onzijdig: landen, provincies, steden, clubs, verkleinwoorden
    Mannelijk: de meeste de-woorden in het Nederlands
    Vrouwelijk: woorden die eindigen op -heid, -ing, -nis, -iek, -theek, -schap, - de, -st, -ie
    Bijv. De politie heeft haar organisatie niet op orde 
  • Die/deze of dat/dit? 
    De-woorden: die, deze en het-woorden dat/dit?  Dat dorp, dit dorp, die boot, deze boot. 
  • Hen of hun? Hen: Lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp met voorzetsel. 
    Ik heb hen gezien,  Ik heb een cadeautje aan hen gegeven
    Hun: bezittelijk voornaamwoord of meewerkend voorwerp met voorzetsel (NOOIT ONDERWERP) Ik heb hun cadeau ontvangen,  Ik heb hun een cadeau gegeven. 

Slide 3 - Diapositive

paragraaf 2: Fouten in verwijzingen
  • Verwijzen naar dat :  Dat >> het-woorden Ik heb het huis dat te koop staat gekocht
    Of als je verwijst naar een zinsdeel ervoor. 
    Ik heb slecht geleerd voor de toets en dat baart me zorgen. 
  • Verwijzen naar wat:    Overtreffende trap:  Zure zult is het smerigste wat ik ooit gegeten heb
                                                    Onbepaald voornaamwoorden: Roddelen is  iets wat me irriteert. 
    (alles, iets, niets, het enige = onbepaalde voornaamwoorden) 
                                                     Verwijzen naar een zin of zinsdeel: 
    De leerling heeft voor alle vakken een 8 gehaald, wat een knappe prestatie is. 
  • Wie of waar? 
    Personen:  De docent aan wie ik het cv heb gestuurd 
    Dingen:  Het toets waaraan ik hard gewerkt heb, was moeilijk. 

                                

Slide 4 - Diapositive

paragraaf 3: Incongruentie 
Congruentie:  Het getal en persoon van de persoonsvorm komt overeen met het onderwerp 
(Ze passen bij elkaar): De politie arresteert en De politieagenten arresteren. Enkelvoud = enkelvoud en meervoud is meervoud. Als het onderwerp 'ik' is, staat de persoonsvorm in de ik-vorm. Bijv. ik loop en niet ik loopt 
Incongruentie = dus dat de persoonsvorm en het onderwerp niet bij elkaar passen. 
Dat lijkt heel makkelijk te zijn, maar er zijn instinkers: 
Denk aan de media (de media = meervoud, enkelvoud = een medium). Naar de media verwijs je dus altijd met meervoudDe media berichtten gisteren uitgebreid over de rellen in Rotterdam. 
Maar denk ook aan een verzamelnaam voor een groep mensen. Dan moet de persoonsvorm passen bij een groep (enkelvoud) en niet naar mensen (meervoud). 
Een aantal relschoppers is opgepakt voor brandstichting (een aantal = enkelvoud) 

Slide 5 - Diapositive

paragraaf 4: Dat-alsconstructie
Dat als-constructie: te herkennen aan (om)dat als, (om)dat wanneer, (om)dat indien en soms zodat als/ wanneer/indien  ergens midden in de zin. 

Onjuist: 
Voetbalkenners beweren dat als de KNVB het profvoelbal niet anders opzet, Nederland nooit meer internationaal zal meetellen. 
Juist: 
Voetbalkenners beweren dat Nederlands nooit meer internationaal zal meetellen, als de KNVB het profvoetbal niet anders opzet. 

Tip: haal ze dus uit elkaar: dat vooraan en het als gedeelte achterin de zin. 

Slide 6 - Diapositive

paragraaf 5: Foutieve samentrekking
Goede samentrekking
Dat heeft voor- en nadelen  (Dat heeft voordelen en nadelen of:
Adidas maakt schoenen en Nike sneakers. (maakt kan worden weggelaten) 
Foute samentrekking is als je bijvoorbeeld werkwoorden hetzelfde bestempelt, terwijl ze dat niet zijn. Dan lijkt de zin oké, maar klopt hij niet meer. Bijvoorbeeld in betekenis: 
Hier op de veerboot zet men koffie en over (hier worden 2 werkwoorden,  koffiezetten en overzetten, foutief samengetrokken. 
In vorm: 
Tijdens de oorlog werd de president verbannen en werden zijn volgelingen gestraft
Plaats t.ov. pv 
Met tegenzin val ik  voor u in en hoop ik dat het niet lang duurt    Oefenen: opdr. 1 + 4 

Slide 7 - Diapositive

paragraaf 6: Foutieve beknopte bijzin
Pak het groene theorieblok voor je op blz. 243
Beknopte bijzin: bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm
Om bij de toets te presteren, namen de leerlingen bijles in de ochtend. 
Presteren hoort bij leerlingen, dus deze klopt. 
Wat is er aan de hand met de volgende zinnen? 
Na een half uur in de oven te hebben gestaan, aten de gasten de pizza op.
Hijgend op het station aangekomen, vertrok de trein net.
Oefenen: Opdracht 1 + 2  (1.1 t/m 3) , blz. 244 + 245

Slide 8 - Diapositive

paragraaf 7: Foutief begrenzen
Pak het groene theorieblok voor je op blz. 246

Wat is er aan de hand met de volgende zinnen? 
Piloten gaan in staking vanwege de coronamaatregelen, ze vinden dat de mondkapjes voor een onveilige situatie zorgen. 

Piloten gaan in staking vanwege de coronamaatregelen. Waardoor het vliegverkeer platligt. 
Oefenen: Opdracht  1 (1.1 + 1.2) 

Slide 9 - Diapositive

Werkwoordspelling
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik-vorm,                            hij-vorm,           wij-vorm
(+/- stam)                    (ik-vorm + t)       (hele ww)
Persoonsvorm verleden tijd
zwakke werkwoorden
ev  (ik-vorm + te/de)         mv (ik-vorm + ten/den) 
Voltooid deelwoord (let op, heeft altijd een hulpwerkwoord bij zich in de zin!) 
STAM: laatste letter in 't SeXy FoKSCHaap? >> t, anders d
Let op! constructie is daarna wel (vaak) ge-ik-vorm-d/t
Bijv. verbazen (stam = verbaz,
dus een d aan het einde, maar je schrijft uiteindelijk verbaasd!) 

Slide 10 - Diapositive

Werkwoordspelling
Onvoltooid deelwoord 
hele werkwoord + d  (het is bezig tijdens de persoonsvorm bezig is, dus bijvoorbeeld: 
Fluitend maak ik mijn huiswerk. 
Infinitief (hele werkwoord) 
Hij is aan het fluiten
Wij fluiten de hele dag (dan is het pv tt) 
Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt (bijvoeglijk naamwoord) 
Er komt vaak een e achter en verder zo kort mogelijk!
Denk aan het weghalen van klinkers uit het voltooid deelwoord. 
De weg is verbreed >> de verbrede weg / De foto's zijn vergroot >> de vergrote foto's 
Het gesmolten ijsje, Het verpakte cadeau. 


Slide 11 - Diapositive

Huiswerk
NUMO: toegewezen taak (16 minuten) 

Slide 12 - Diapositive