Trede 8 - Leerdoel 2 - le passé composé

Aujourd'hui
Réviser les verbes
Uitleg passé composé
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Aujourd'hui
Réviser les verbes
Uitleg passé composé

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui
Schrijfopdracht inleveren
Lezen: La fête nationale
Réviser: werkwoorden
Grammaire: passé composé

Slide 2 - Diapositive

La fête nationale

On va lire le texte ensemble.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien

Les verbes
jeu!

Slide 5 - Diapositive

Le passé composé
Qu'est-ce que c'est?
Wat is dat?

Slide 6 - Diapositive

Wat is de passé composé?
  • Verleden tijd
NL: ik heb gekocht, wij hebben gegeten, jij hebt gefietst
  • Je gebruikt de passé composé als je iets wilt vertellen dat al gebeurd is

Slide 7 - Diapositive

Hoe maak je de passé composé?
Je hebt twee werkwoorden nodig:
1. een hulpwerkwoord
2. een voltooid deelwoord

Slide 8 - Diapositive

1. Hulpwerkwoord
  • Het hulpwerkwoord kan een vorm van avoir of être zijn.
  • Je leert nu eerst de passé composé met avoir, omdat deze het vaakst voorkomt.

Slide 9 - Diapositive

1. Hulpwerkwoord
Weet je de vormen van avoir nog?

Slide 10 - Diapositive

1. Hulpwerkwoord
Ik heb                                      j’ai
Jij hebt                                   tu as
Hij/zij/men heeft               il/elle/on a
Wij hebben                           nous avons
Jullie hebben / u heeft    vous avez
Zij hebben                             ils/elles ont

Slide 11 - Diapositive

2. Voltooid deelwoord
  • Om het voltooid deelwoord te vormen ga je uit van de stam van het werkwoord.
  • Stam van werkwoorden die eindigen op –er :  -er eraf halen
Bijvoorbeeld: habiter ---> stam = habit

Slide 12 - Diapositive

2. Voltooid deelwoord
  • Stam :  -er eraf halen
Bijvoorbeeld: habiter ---> stam = habit

  • Achter de stam plak je de uitgang :–é
habit + é     = habité

Dit doe je bij alle personen (je, tu, il, elle, nous, etc.)

Slide 13 - Diapositive

Exemple
Voyager                                                     Wat is deel 1? Wat is deel 2?
J'ai voyagé
Tu as voyagé
Il a voyagé
Nous avons voyagé
Vous avez voyagé
Ils ont voyagé 

Slide 14 - Diapositive

Deel 1 + Deel 2
Ik heb gepraat = J'ai parlé

Deel 1: ik heb
Deel 2: gepraat

Deel 1: j'ai
Deel 2: parler = parl + é = parlé

Slide 15 - Diapositive

Onregelmatige werkwoorden
Let op: er zijn onregelmatige vormen. Deze moet je leren.
het voltooid deelwoord van avoir is eu
het voltooid deelwoord van faire is fait
het voltooid deelwoord van être is été

Slide 16 - Diapositive

Oefenen
1. J’ … (écouter) la radio.
2. Ils … (regarder) un film.
3. Il … (rencontrer) une fille.
4. Elle … (être) chez mon copain.
5. Ma sœur … (téléphoner) son amie.
6. Nous ... (faire) les devoirs. 

Slide 17 - Diapositive

Oefenen - antwoorden
1. J’ai écouté la radio. 
2. Ils ont regardé un film.
3. Il a rencontré une fille.
4. Elle a été chez mon copain.
5. Ma sœur a téléphoné son amie.
6. Nous avons fait les devoirs. 

Slide 18 - Diapositive

Au travail!
- Werkdoelen: t/m Ce weekend

Fini?
- vocabulaire leren!

Slide 19 - Diapositive