Voegwoorden en telwoorden

1 / 30
suivant
Slide 1: Vidéo
TaalBasisschoolMiddelbare schoolGroep 6-8

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

Schrijf op hoe je heet. Bijvoorbeeld

Ik ben Remco.

Slide 2 - Question ouverte

Schrijf nog één ding over jezelf op
Bijvoorbeeld: Ik houd van fifa 21.

Slide 3 - Question ouverte

Probeer nu eens de twee zinnen
als één zin te maken. Voeg ze dus samen!

Slide 4 - Question ouverte

Welk woord heb je tussen
de twee zinnen gezet?

Slide 5 - Carte mentale

Slide 6 - Diapositive

Wat is het voegwoord?
Theo had last van zijn knie, want
hij was gevallen op het plein
A
Theo
B
plein
C
want
D
last

Slide 7 - Quiz

Wat is het voegwoord?
Ydwer had zou eerst een hond maken,
maar hij had later een bot gemaakt
A
Ydwer
B
bot
C
later
D
maar

Slide 8 - Quiz

Wat is het voegwoord?
Marrit heeft een prachtige pony,
en dat heeft Elske ook
A
Marrit
B
pony
C
en
D
ook

Slide 9 - Quiz

Wat is het voegwoord?
Evie stond vierkant achter het plan,
dus was ze het ermee eens
A
dus
B
Evie
C
ze
D
eens

Slide 10 - Quiz

Wat is het voegwoord?
Ga je mee te voetballen, of ga je liever televisie kijken?
A
je
B
liever
C
of
D
televisie

Slide 11 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in!
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in!
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 13 - Quiz

Wat is geen voegwoord?
A
maar
B
dus
C
de
D
omdat

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Wat is het telwoord in deze zin:
De auto heeft vier lekke banden.

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het telwoord in deze zin:
Ik stond bij de kassa als tweede in de rij.

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het telwoord in deze zin:
We moesten van meneer Vrancken veel huiswerk maken.

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het telwoord in deze zin:
Morgen ben ik jarig en word ik veertien.

Slide 19 - Question ouverte

Welk telwoord is:

laatste
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord

Slide 20 - Quiz

Wat is 'drie' voor soort telwoord?
A
Hoofdtelwoord
B
Rangtelwoord

Slide 21 - Quiz

In welke zin zit een telwoord?
A
Ik heb meegedaan aan een wedstrijd.
B
Ik ben tweede geworden met de wedstrijd.
C
Ik ben vandaag naar een wedstrijd geweest.

Slide 22 - Quiz

VEEL, WEINIG, LAATSTE, EERSTE en ZEVEN zijn telwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Wat is het telwoord?

Twee meisjes bewonderen Rachid.
A
Twee
B
Rachid

Slide 24 - Quiz

Wat is het telwoord?

Rachid vindt beiden aardig.
A
Geen telwoord
B
beiden

Slide 25 - Quiz

Wat is het telwoord?

Elvira zegt weinig tegen Mira.
A
Zegt
B
weinig

Slide 26 - Quiz

Wat is het telwoord?

Er doen zes kinderen mee met voetbal.
A
doen
B
kinderen
C
zes
D
voetbal

Slide 27 - Quiz

Zoek het telwoord:
Over vijf dagen vier ik mijn verjaardag
A
vijf
B
vier
C
vijf, vier
D
verjaardag

Slide 28 - Quiz

Schrijf op wat je geleerd hebt en geef een voorbeeld. Je hebt hiervoor drie minuten de tijd. Succes.

Slide 29 - Question ouverte

Je maakt nu het werkblad
Goede oefening voor de toets. 

Ben je klaar? Ga je de woorden leren van thema 2

Slide 30 - Diapositive