2324_5V_12.2 De lever

12.2 De lever
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

12.2 De lever

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Doel en begrippen 12.2
Je leert de belangrijkste functies van de lever

leverlobjes, sinusoïden, glycogenese, gluconeogenese, transaminering, deaminering

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Bloed aan-/ afvoer
Aanvoerende bloedvaten:
Leverslagader en poortader (vanaf de 
darmen)

Afvoerend bloedvat:
Leverader

Slide 5 - Diapositive

Leverlobje
6 hoek

Sinusoïde
wijde haarvaten

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Functies van de lever

De lever heeft verschillende functies.
  • Koolhydraten stofwisseling
  • Eiwit stofwisseling
  • Vet stofwisseling
  • Overig (bloed, afvalstoffen)



Slide 9 - Diapositive

Koolhydraatstofwisseling (1)
Glycogenese: Bij een hoog bloedsuikergehalte zetten levercellen glucose uit het bloed om in glycogeen (onder invloed van insuline uit de alvleesklier)

Slide 10 - Diapositive

Koolhydraatstofwisseling (1)
Bij een laag bloedsuikergehalte zetten levercellen glycogeen om in glucose en geven dat af aan het bloed (onder invloed van glucagon uit de alvleesklier)

Slide 11 - Diapositive

Koolhydraatstofwisseling (1)
Wanneer de glycogeenvoorraad onvoldoende is voor de energiebehoefte wordt door de lever glucose gemaakt uit andere voedingsstoffen = gluconeogenese


Vetten
Aminozuren

Slide 12 - Diapositive

Bloed aan-/ afvoer
Aanvoerende bloedvaten:
Leverslagader en poortader (vanaf de 
darmen)

Afvoerend bloedvat:
Leverader

Slide 13 - Diapositive

Vetstofwisseling (2)
De lever zet vetachtige stoffen om naar lipoproteïnen waardoor de hydrofobe vetten wel in het bloedplasma vervoerd kunnen worden (H10).

HDL   (high density lipoprotein) --> (laag conc. cholesterol)
LDL   (low density lipoprotein) -->  (hoog conc. cholesterol)




Slide 14 - Diapositive

Vetstofwisseling (2)
Vetten worden in het lichaam gebruikt:
-Energiebron,
-Bouwstof
-Bescherming. 
Overbodige vetten worden afgescheiden in de vorm van cholesterol of galzure zouten (gal) 





Slide 15 - Diapositive

Vetstofwisseling (2)
De lever maakt ook cholesterol (grondstof voor celmembranen en hormonen)

Cholesterol is de basis voor de aanmaak van sommige hormonen (testosteron, oestrogeen, bijnierhormonen)
Cholesterol zit in celmembranen voor flexibiliteit





Slide 16 - Diapositive

Vetstofwisseling (2)
De lever zet ongeschikte vetzuren om in geschikte vetzuren (bijvoorbeeld verzadigde vetzuren in onverzadigde vetzuren)
Essentiële vetzuren kan de lever niet maken. Die moet je via je voeding binnen krijgen (H10).





Slide 17 - Diapositive

Eiwitstofwisseling (3)
9 van de 20 aminozuren zijn níet door de lever te maken: essentiële aminozuren.
Overtollige aminozuren worden door de lever afgebroken (er is geen ‘voorraad’). 


Slide 18 - Diapositive

Eiwitstofwisseling (3)
De lever kan aminozuren omzetten in andere aminozuren -> transaminering




Slide 19 - Diapositive

Eiwitstofwisseling (3)
Deaminering: stikstofgroep wordt verwijderd -> ureum wordt gevormd.


Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Eiwitstofwisseling (3)
Koolstofskelet wordt verbrandt, omgezet naar glucose (gluconeogenese) of vet (lipogenese)


Slide 22 - Diapositive

Afbraak rode bloedcellen (5)
Milt en lever breken oude bloedcellen af.
Afbraak van hemoglobine levert: IJzer en biliverdine





Slide 23 - Diapositive

Afbraak rode bloedcellen (5)

Slide 24 - Diapositive

Galproductie (6)
Galzure zouten worden voor 
90% geresorbeerd in de darm
en komen weer via de 
poortader in de lever terecht.




Slide 25 - Diapositive

Afbraak gifstoffen (7)
Levercellen breken lichaamsvreemde stoffen af (alcohol, nicotine, medicijnen etc.) -> detoxificatie




Slide 26 - Diapositive

Opslag (8)
In de lever worden de volgende stoffen opgeslagen:

Glycogeen
IJzer (in de vorm van ferritine)
Sommige vitamines en mineralen



Slide 27 - Diapositive

De schommelingen in glucosegehalte van het bloed in de poortader, in de leverader en in de leverslagader worden met elkaar vergeleken. In welk van deze bloedvaten is het verschil (schommeling) tussen het min. en het max. glucosegehalte van het bloed het kleinst en in welk het grootst?
A
kleinst = leverader & grootst = poortader
B
kleinst = leverader & grootst = leverslagader
C
kleinst = leverslagader & grootst = poortader
D
kleinst = leverslagader & grootst = leverader

Slide 28 - Quiz

Hieronder een aantal stoffen die in het lichaam van de mens voorkomen:
1) aminozuren
2) koolhydraten
3) eiwitten
Van welke van deze stoffen kan in de lever de concentratie in het bloed gewijzigd worden?
A
alleen van 1
B
alleen van 2
C
alleen van 2 en 3
D
van 1, 2 en 3

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

En nu???
-Lees 12.2 door en maak alle opdrachten waar geen * voor staat.
-Kijk de opdrachten na.
-Welke begrippen kom je tegen? (Begrippenlijst op Peppels)
-Wat staat er in Binas over 12.2?
-Misschien al beginnen planning Proefwerkweek 2 ???

Slide 32 - Diapositive

beschadigde lever
Alcohol = giftig

met name hersencellen onherstelbaar beschadigd

te veel alcohol kan de lever niet aan, er ontstaat littekenweefsel = levercirrose 
Tekst

Slide 33 - Diapositive