In de wand van de sinusoïden bevinden zich Kupffercellen.
Deze cellen breken schimmels, bacteriën, parasieten en celresten af.
Slide 8 - Diapositive
Koolhydraatstofwisseling (2)
Bij een hoog bloedsuikergehalte zetten levercellen glucose uit het bloed om in glycogeen (onder invloed van insuline uit de alvleesklier)= glycogenese
Slide 9 - Diapositive
Koolhydraatstofwisseling (2)
Bij een laag bloedsuikergehalte zetten levercellen glycogeen om in glucose en geven dat af aan het bloed (onder invloed van glucagon uit de alvleesklier)
Slide 10 - Diapositive
Koolhydraatstofwisseling (2)
Wanneer de glycogeenvoorraad onvoldoende is voor de energiebehoefte wordt door de lever glucose gemaakt uit andere voedingsstoffen = gluconeogenese
Vetten
Aminozuren
Slide 11 - Diapositive
De schommelingen in glucosegehalte van het bloed in de poortader, in de leverader en in de leverslagader worden met elkaar vergeleken. In welk van deze bloedvaten is het verschil tussen het minimum en het maximum glucosegehalte van het bloed het kleinst en in welk het grootst?
A
kleinst = leverader & grootst = poortader
B
kleinst = leverader & grootst = leverslagader
C
kleinst = leverslagader & grootst = poortader
D
kleinst = leverslagader & grootst = leverader
Slide 12 - Quiz
Vetstofwisseling (3)
De lever zet vetachtige stoffen om naar lipoproteïnen waardoor de hydrofobe vetten wel in het bloedplasma vervoerd kunnen worden (H10).
Slide 13 - Diapositive
Vetstofwisseling (3)
De lever zet ongeschikte vetzuren om in geschikte vetzuren (bijvoorbeeld verzadigde vetzuren in onverzadigde vetzuren)
Essentiële vetzuren kan de lever niet maken. Die moet je via je voeding binnen krijgen (H10).
Slide 14 - Diapositive
Vetstofwisseling (3)
Vetten worden in het lichaam gebruikt als energiebron, bouwstof, bescherming.
Overbodige vetten worden afgescheiden in de vorm van cholesterol of galzure zouten (gal)
Slide 15 - Diapositive
Vetstofwisseling (3)
De lever maakt ook cholesterol (grondstof voor celmembranen en hormonen)
Cholesterol is de basis voor de aanmaak van sommige hormonen (testosteron, oestrogeen, bijnierhormonen)
Cholesterol zit in celmembranen voor flexibiliteit
Slide 16 - Diapositive
Eiwitstofwisseling (4)
De lever kan aminozuren omzetten in andere aminozuren -> transaminering
Slide 17 - Diapositive
Hieronder een aantal stoffen die in het lichaam van de mens voorkomen: 1) aminozuren 2) koolhydraten 3) eiwitten Van welke van deze stoffen kan in de lever de concentratie in het bloed gewijzigd worden?
A
alleen van 1
B
alleen van 2
C
alleen van 2 en 3
D
van 1, 2 en 3
Slide 18 - Quiz
Eiwitstofwisseling (4)
9 van de 20 aminozuren zijn níet door de lever te maken: essentiële aminozuren.
Overtollige aminozuren worden door de lever afgebroken (er is geen ‘voorraad’).
Slide 19 - Diapositive
Eiwitstofwisseling (4)
Deaminering: stikstofgroep wordt verwijderd -> ureum wordt gevormd.
Slide 20 - Diapositive
Eiwitstofwisseling (4)
Koolstofskelet wordt verbrandt, omgezet naar glucose (gluconeogenese) of vet (lipogenese)
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
beschadigde lever
Alcohol = giftig
met name hersencellen onherstelbaar beschadigd
te veel alcohol kan de lever niet aan, er ontstaat littekenweefsel = levercirrose