11.2-1 De lever V5 2122

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 11.2 Processen in de lever deel 1
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 11.2 Processen in de lever deel 1

Slide 1 - Diapositive

Doel en begrippen 11.2 
Je leert wat de belangrijkste functies van de lever zijn



Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Bloed aan-/ afvoer
Aanvoerende bloedvaten:
Leverslagader en poortader (vanaf de 
darmen)

Afvoerend bloedvat:
Leverader

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Leverlobje

Sinusoïde

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Functies van de lever
De lever heeft 10 verschillende functies.
Afweer
Aanmaak nuttige stoffen (koolhydraat-/ vet-/ eiwitstofwisseling)
Afbraak schadelijke stoffen
Opslag



Slide 8 - Diapositive

Afweer (1)
In de wand van de sinusoïden bevinden zich Kupffercellen.
Deze cellen breken schimmels, bacteriën, parasieten en celresten af.

Slide 9 - Diapositive

Koolhydraatstofwisseling (2)
Bij een hoog bloedsuikergehalte zetten levercellen glucose uit het bloed om in glycogeen (onder invloed van insuline uit de alvleesklier)= glycogenese

Slide 10 - Diapositive

Koolhydraatstofwisseling (2)
Bij een laag bloedsuikergehalte zetten levercellen glycogeen om in glucose en geven dat af aan het bloed (onder invloed van glucagon uit de alvleesklier)

Slide 11 - Diapositive

Koolhydraatstofwisseling (2)
Wanneer de glycogeenvoorraad onvoldoende is voor de energiebehoefte wordt door de lever glucose gemaakt uit andere voedingsstoffen = gluconeogenese


Vetten
Aminozuren

Slide 12 - Diapositive

De schommelingen in glucosegehalte van het bloed in de poortader, in de leverader en in de leverslagader worden met elkaar vergeleken. In welk van deze bloedvaten is het verschil tussen het minimum en het maximum glucosegehalte van het bloed het kleinst en in welk het grootst?
A
kleinst = leverader & grootst = poortader
B
kleinst = leverader & grootst = leverslagader
C
kleinst = leverslagader & grootst = poortader
D
kleinst = leverslagader & grootst = leverader

Slide 13 - Quiz

Vetstofwisseling (3)
De lever zet vetachtige stoffen om naar lipoproteïnen waardoor de hydrofobe vetten wel in het bloedplasma vervoerd kunnen worden (H10). 
LDL en HDL blaasjes.




Slide 14 - Diapositive

Vetstofwisseling (3)
De lever zet ongeschikte vetzuren om in geschikte vetzuren (bijvoorbeeld verzadigde vetzuren in onverzadigde vetzuren)
Essentiële vetzuren kan de lever niet maken. Die moet je via je voeding binnen krijgen (H10).





Slide 15 - Diapositive

Vetstofwisseling (3)
Vetten worden in het lichaam gebruikt als energiebron, bouwstof, bescherming. 
Overbodige vetten worden afgescheiden in de vorm van cholesterol of galzure zouten (gal) 





Slide 16 - Diapositive

Vetstofwisseling (3)
De lever maakt ook cholesterol (grondstof voor celmembranen en hormonen)

Cholesterol is de basis voor de aanmaak van sommige hormonen (testosteron, oestrogeen, bijnierhormonen)
Cholesterol zit in celmembranen voor flexibiliteit





Slide 17 - Diapositive

Eiwitstofwisseling (4)
De lever kan aminozuren omzetten in andere aminozuren -> transaminering




Slide 18 - Diapositive

Hieronder een aantal stoffen die in het lichaam van de mens voorkomen:
1) aminozuren
2) koolhydraten
3) eiwitten
Van welke van deze stoffen kan in de lever de concentratie in het bloed gewijzigd worden?
A
alleen van 1
B
alleen van 2
C
alleen van 2 en 3
D
van 1, 2 en 3

Slide 19 - Quiz

Eiwitstofwisseling (4)
9 van de 20 aminozuren zijn níet door de lever te maken: essentiële aminozuren.
Overtollige aminozuren worden door de lever afgebroken (er is geen ‘voorraad’). 

De lever produceert ook verschillende plasma-eiwitten (eiwitten in het bloed).

Slide 20 - Diapositive

Eiwitstofwisseling (4)
Deaminering: stikstofgroep wordt verwijderd -> ureum wordt gevormd.


Slide 21 - Diapositive

Eiwitstofwisseling (4)
Koolstofskelet wordt verbrandt, omgezet naar glucose (gluconeogenese) of vet (lipogenese)


Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Doel 11.2
Je hebt geleerd wat de belangrijkste functies van de lever zijn

BINAS 82C Spijsverteringsorganen 
BINAS 82D Leverlobje
BINAS 89A Hormonen


Slide 25 - Diapositive

Begrippen 11.2
leverlobjes, sinusoïden, glycogenese, gluconeogenese, transaminering, deaminering

Slide 26 - Diapositive