Woordenschat

Stil lezen
Onthoud minimaal 1 moeilijk woord
timer
10:00
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Stil lezen
Onthoud minimaal 1 moeilijk woord
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Maart 2022
Klas 1


Slide 2 - Diapositive

Waarom woordenschat?
Lesdoel:
Bewust worden van het belang van woordenschat
Betekenis van nieuwe woorden leren

Bij een onvoldoende woordenschat, wordt het moeilijk de les te volgen. Dat geldt niet alleen bij Nederlands, maar ook bij andere vakken.​

Slide 3 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  1. Stil lezen
  2. Introductie
  3. Opdracht - soorten woorden
  4. Mentimeter
  5. Quiz
  6. Numo - onderdeel woorden

Slide 4 - Diapositive

Hoeveel procent van de woorden in een tekst moet je minimaal kennen om een tekst te kunnen begrijpen?
A
80%
B
90%
C
95%
D
100%

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

sprookje 
Er was eens een lieve, flinke houthakkersjongen. Hij heette Mullah en hij was niet gelukkig. De hele dag werkte hij in het grote, diepe bos. Samen met zijn broer. Elke avond maakten zij eerst een maaltijd. Daarna gingen zij slapen in hun hut, hoog in een sterke boom. Zo ging dat week na week, jaar na jaar. Maar Mullah wilde wel eens verandering. 
In een ver land woonde een prinses. Zo had iemand hem eens verteld. De houthakkersjongen maakte een lange reis over hoge bergen en grote zeeën.  In het verre land vond hij na lang zoeken de prinses. Wat was hij blij. Hij ging bij de prinses op bezoek.  Die was ontzettend aardig. " wil jij misschien trouwen?" vroeg hij. " dat is goed"  zei de prinses. Ze vertrokken uit het verre land en wonen nu samen in het grote bos samen met de broer van de houthakkersjongen.

Slide 8 - Diapositive

Zelf ervaren - blader pas als ik dat zeg
  • Bekijk samen de eerste tekst. Begrijp jij waar het over gaat?
  • Bekijk samen de tweede tekst. Begrijp jij nu waar het over gaat?
  • Bekijk samen de derde tekst. Wordt het al duidelijk?
  • Bekijk samen de laatste tekst. Dit lijkt er meer op..

Slide 9 - Diapositive

Hoe kom ik achter een onbekend woord?
Stel: Jij komt een onbekend woord tegen. Welke manieren zijn er om achter de betekenis van dit woord te komen?

Overleg met jouw buur
timer
3:00

Slide 10 - Diapositive

Woordraadstrategieën
Wanneer je de betekenis van een woord niet kent, zijn er verschillende manieren om de ze te achterhalen:
  1. Ga op zoek naar een synoniem= ander woord met dezelfde betekenis.
  2. Zoek een voorbeeld bij het woord. Let op signaalwoorden als 'bijvoorbeeld' en 'zoals'. 

Slide 11 - Diapositive

Woordraadstrategieën
  1. Zoek naar een bekend woorddeel.
  2. Zoek naar een omschrijving van het woord --> gebruik de context --> lees een paar regels terug en verder. Vaak wordt een begrip hier uitgelegd.
  3. Gebruik een woordenboek

Slide 12 - Diapositive

Soorten woorden
Je kunt onderscheid maken tussen vaktaalwoorden en schooltaalwoorden

  1. Overleg met jouw buur wat er volgens jullie bedoeld wordt met vaktaalwoorden. (Bedenk 2 voorbeelden)
  2. Overleg met jouw buur wat er volgens jullie bedoeld wordt met schooltaalwoorden. (Bedenk 2 voorbeelden)

Slide 13 - Diapositive

Schooltaalwoorden
Ga naar de classroom. Daar staat een lijst met schooltaalwoorden.
  1. Neem deze lijst goed door
  2. Maak met jouw buur een top 10 aan belangrijke schooltaalwoorden.
  3. Geef bij elk woord één voorbeeldzin, zoals die ook in de les voorbij komt.
timer
10:00

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Lien

Opdracht - alléén
Zoek in 3 verschillende (digitale)boeken van een ander vak naar moeilijke woorden.
Je zoekt 6 woorden. Dus 2 per boek.

Vul deze woorden in, in het schema dat op de classroom staat
Max: 10 minuten
Klaar? --> Aan de slag in NUMO - onderdeel woorden
timer
10:00

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Wat betekent: d.m.v.
A
Door medewerking van
B
Door middel van
C
Diepgang met verdieping
D
Der mate veel

Slide 18 - Quiz

Wat betekent: gering
A
Veel
B
Vaak
C
Weinig
D
Lawaaiig

Slide 19 - Quiz

Wat betekent: sober
A
eenvoudig
B
dronken
C
droevig
D
donker

Slide 20 - Quiz

Wat betekent: Dikwijls
A
Nooit
B
geteld
C
precies
D
Vaak

Slide 21 - Quiz

wat is een synoniem
A
Een ander woord met dezelfde betekenis.
B
Een zelfde woord met meerdere betekenissen.

Slide 22 - Quiz

Wat betekent: Inclusief
A
afronding
B
uitgesloten
C
conclusie
D
inbegrepen

Slide 23 - Quiz

Wat betekent: continueren
A
de hele tijd
B
doorgaan
C
vaak
D
ongeveer

Slide 24 - Quiz

Wat betekent: waarnemen
A
Zoeken naar de waarheid
B
Iets negeren
C
Iets zien
D
iemand meenemen

Slide 25 - Quiz

Wat betekent: betrekkelijk.
A
In verhouding tot iets anders
B
iets of iemand meenemen
C
Te vergelijken met
D
absoluut

Slide 26 - Quiz

Wat betekent: traditie
A
routine
B
doen zoals altijd
C
cultuur
D
gewoontes en gebruiken

Slide 27 - Quiz

Wat betekent: Consequentie
A
Oorzaak
B
Reden
C
Waarschuwing
D
Gevolg / resultaat

Slide 28 - Quiz

Aan de slag
Aan de slag met onderdeel WOORDEN in NUMO

Tot einde van de les

Slide 29 - Diapositive