Woordenschat 1HI/1G

Stil lezen

timer
10:00
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Stil lezen

timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

September 2022
Klas 1


Slide 2 - Diapositive

Waarom woordenschat?
Lesdoel:
Bewust worden van het belang van woordenschat
Betekenis van nieuwe woorden leren

Bij een onvoldoende woordenschat, wordt het moeilijk de les te volgen. Dat geldt niet alleen bij Nederlands, maar ook bij andere vakken.​

Slide 3 - Diapositive

Wat gaan we doen?
  1. Stil lezen
  2. Introductie
  3. Opdracht - soorten woorden
  4. Opdracht - vaktaalwoorden
  5. Quiz

Slide 4 - Diapositive

Hoeveel procent van de woorden in een tekst moet je minimaal kennen om een tekst te kunnen begrijpen?
A
80%
B
90%
C
95%
D
100%

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

sprookje 
Er was eens een lieve, flinke houthakkersjongen. Hij heette Mullah en hij was niet gelukkig. De hele dag werkte hij in het grote, diepe bos. Samen met zijn broer. Elke avond maakten zij eerst een maaltijd. Daarna gingen zij slapen in hun hut, hoog in een sterke boom. Zo ging dat week na week, jaar na jaar. Maar Mullah wilde wel eens verandering. 
In een ver land woonde een prinses. Zo had iemand hem eens verteld. De houthakkersjongen maakte een lange reis over hoge bergen en grote zeeën.  In het verre land vond hij na lang zoeken de prinses. Wat was hij blij. Hij ging bij de prinses op bezoek.  Die was ontzettend aardig. " wil jij misschien trouwen?" vroeg hij. " dat is goed"  zei de prinses. Ze vertrokken uit het verre land en wonen nu samen in het grote bos samen met de broer van de houthakkersjongen.

Slide 8 - Diapositive

Hoe kom ik achter een onbekend woord?
Stel: Jij komt een onbekend woord tegen. Welke manieren zijn er om achter de betekenis van dit woord te komen?

Overleg met jouw buur
timer
1:30

Slide 9 - Diapositive

Soorten woorden
Je kunt onderscheid maken tussen vaktaalwoorden en schooltaalwoorden

Slide 10 - Diapositive

Vaktaalwoorden

  • Het zijn woorden die je gebruikt bij een vak. Bijvoorbeeld begrippen die je alleen bij AK of GS tegenkomt. 
Schooltaalwoorden

  • Het zijn woorden die je tegen kan komen in elke les. Woorden die gebruikt worden op school. 
  • Het gevolg van ...
  • toon aan...

Slide 11 - Diapositive

Soorten woorden
  1. Overleg met jouw buur: Bedenk twee voorbeelden van vaktaalwoorden.
  2. Overleg met jouw buur: Bedenk drie voorbeelden van schooltaalwoorden.

Slide 12 - Diapositive

Schooltaalwoorden
Ga naar de classroom. Daar staat een lijst met schooltaalwoorden.
  1. Neem deze lijst goed door
  2. Maak met jouw buur een top 5 aan belangrijke schooltaalwoorden.
  3. Geef bij elk woord één voorbeeldzin, zoals die ook in de les voorbij komt.
timer
10:00

Slide 13 - Diapositive

Opdracht - alléén
Zoek in 3 verschillende (digitale)boeken van een ander vak naar moeilijke woorden.
Je zoekt 6 woorden. Dus 2 per boek.

Vul deze woorden in, in het schema dat op de classroom staat
Max: 10 minuten
Klaar? --> Aan de slag in NUMO - onderdeel woorden
timer
10:00

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Wat betekent: d.m.v.
A
Door medewerking van
B
Door middel van
C
Diepgang met verdieping
D
Der mate veel

Slide 16 - Quiz

Wat betekent: gering
A
Veel
B
Vaak
C
Weinig
D
Lawaaiig

Slide 17 - Quiz

Wat betekent: sober
A
eenvoudig
B
dronken
C
droevig
D
donker

Slide 18 - Quiz

Wat betekent: Dikwijls
A
Nooit
B
geteld
C
precies
D
Vaak

Slide 19 - Quiz

wat is een synoniem
A
Een ander woord met dezelfde betekenis.
B
Een zelfde woord met meerdere betekenissen.

Slide 20 - Quiz

Wat betekent: Inclusief
A
afronding
B
uitgesloten
C
conclusie
D
inbegrepen

Slide 21 - Quiz

Wat betekent: continueren
A
de hele tijd
B
doorgaan
C
vaak
D
ongeveer

Slide 22 - Quiz

Wat betekent: waarnemen
A
Zoeken naar de waarheid
B
Iets negeren
C
Iets zien
D
iemand meenemen

Slide 23 - Quiz

Wat betekent: betrekkelijk.
A
In verhouding tot iets anders
B
iets of iemand meenemen
C
Te vergelijken met
D
absoluut

Slide 24 - Quiz

Wat betekent: traditie
A
routine
B
doen zoals altijd
C
cultuur
D
gewoontes en gebruiken

Slide 25 - Quiz

Wat betekent: Consequentie
A
Oorzaak
B
Reden
C
Waarschuwing
D
Gevolg / resultaat

Slide 26 - Quiz

Aan de slag
Aan de slag met onderdeel WOORDEN in NUMO

Tot einde van de les

Slide 27 - Diapositive