Herhaling hoofdstuk 1 (par. 1.1-1.3) vwo 3

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

1. Geld moet rollen 

Programma

• Leerdoelen
• Herhaling hoofdstuk 1 (par 1-3) afwisselend met quizvragen. 
  
• Herhalingsopdrachten 
• Lesafsluiting 

Leerdoelen

Aan het einde van de les:

• Kan je uitleggen welke onderwerpen je beheerst en welke nog onduidelijk zijn. 
• Heb je alle leerdoelen/onderwerpen van de afgelopen periode herhaald. 

1.1 Waar heb jij behoefte aan? 

Schaarste 

Je moet keuzes maken, omdat middelen zoals tijd en geld niet oneindig aanwezig zijn. Daarom noem je ze schaarste..

Schaarste in de economie betekent dat er weinig van is. Als je voor een product middelen zoals grondstoffen, arbeid, energie of geld nodig hebt, dan is het product schaars.

Alternatief aanwendbaar 

De mogelijkheid hebben om een middel voor verschillende dingen in te zetten. 

Goederen en diensten

Welk goed is schaars?

1. Zonlicht
2. Fiets

Welke uitspraak over alternatief aanwendbaar is juist?

1. Een goed is alternatief aanwendbaar als je het voor verschillende prijzen kunt kopen.
2. Een voorbeeld van alternatief aanwendbaar is dat tijd ingezet kan worden voor verschillende activiteiten.

1.2 Kopen is kiezen

Inkomsten en uitgaven gezinnen:

3 soorten inkomen:

- Inkomen uit arbeid : je ontvangt loon als beloning voor arbeid

- Inkomen uit bezit : je ontvangt rente op je spaargeld of huur voor het verhuren van een pand.

- Overdrachtsinkomen : je ontvangt inkomen zonder dat je een tegenprestatie hoeft te leveren, zoals zakgeld of een uitkering.

Bedragen omrekenen

Budgetlijn 

Elke maand betaal ik voor mijn abonnement bij de sportschool

1. Huishoudelijke uitgaven
2. Vaste lasten
3. Incidentele uitgaven

Mijn buurvrouw is werkloos en ontvangt daarom een ww-uitkering

1. Inkomen uit arbeid
2. Inkomen uit bezit
3. Overdrachtsinkomen

Welke verandering
zie je?

1. het inkomen is met 25 % gedaald
2. Het broodje is in prijs gedaald naar €4
3. Het t-shirt is 20% duurder geworden

Stel een t-shirt kost €10,
wat is het budget?

1. €10
2. €20
3. €30
4. €40

Stel je budget is €40 euro,
Wat kost een broodje?
(Kijk naar de blauw lijn)

1. €2,67
2. €2,50
3. €3,33
4. €40

De ouders van Jim leggen iedere maand €20 opzij voor zijn studie later

1. Spaarmiddel
2. Rekenmiddel
3. Ruilmiddel

Als de prijzen stijgen

1. Daalt de koopkracht
2. Stijgt de koopkracht

In 2015 (basisjaar) waren er 350 leerlingen geslaagd. In 2016 waren dit er 420. Bereken het indexcijfer van 2016.

1. 105
2. 110
3. 115
4. 120

Aan de slag

Maken opdracht (kies je optie)

- In je boek: herhalingsopdrachten

- Online: oefentoets

Klaar? 

 Maak een samenvatting van het hoofdstuk of ga leren.

Lesafsluiting

Huiswerk

Maken :

- In je boek: herhalingsopdrachten

of

- Online: oefentoets