Hoofdstuk 3 en 4 - kader 4

Hoofdstuk 3 en 4 - kader 4
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3 en 4 - kader 4

Slide 1 - Diapositive

Productiefactor
Je krijgt beloningen van de productiefactoren
Productiefactor
Beloning
Voorbeeld
Kapitaal
Rente, huur
Het verhuren van een gebouw
Arbeid
Loon
Je werkt
Natuur
Pacht
Je leent grond uit
Ondernemerschap
Winst
Een bedrijf maakt winst.

Slide 2 - Diapositive

Hoe voegen bedrijven waarde toe?
A
Door producten te verkopen tegen kostprijs
B
Door grondstoffen te bewerken tot eindproducten
C
Door het btw-tarief te verhogen
D
Door lonen te verlagen

Slide 3 - Quiz

Jos heeft voor € 61.000 een machine gekocht, die hij vijf jaar gaat gebruiken. Na 5 jaar krijgt hij er dan nog € 7.500 voor terug. Wat is de jaarlijkse afschrijving?
Schrijf ook je berekening op!

Slide 4 - Question ouverte

Wat is arbeidsintensief?
A
Veel werken met machines
B
Werken met veel mensen

Slide 5 - Quiz

Wat is kapitaalintensief?
A
Mensen doen vooral het werk.
B
Machines doen vooral het werk.

Slide 6 - Quiz

Welke omschrijving is juist en welke is onjuist? 
Sleep naar het juiste onderdeel
Juist
Onjuist

Nettowinst + bedrijfskosten = brutowinst
Omzet – inkoopwaarde = brutowinst
Brutowinst = nettowinst + bedrijfskosten
Omzet – nettowinst = bedrijfskosten

Slide 7 - Question de remorquage

Er zijn 4 productiefactoren.
Welk antwoord is geen productiefactor?
A
Kapitaal
B
Wetenschap
C
Arbeid
D
Natuur

Slide 8 - Quiz

Om te produceren zijn productiefactoren nodig. Welke productiefactoren zijn er?
A
Kapitaal, Arbeid, Natuur en Omzet
B
Kennis, Arbeid, Natuur en Omzet
C
Kapitaal, Arbeid, Natuur en Ondernemerschap
D
Kennis, Arbeid, Natuur en Ondernemerschap

Slide 9 - Quiz

Productiefactoren en de beloning
Om te produceren heb je productiefactoren nodig.
Iedere productiefactor heeft zijn eigen beloning.
Combineer de productiefactoren met de beloningen.


Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Loon
Salaris
Pacht
Winst

Slide 10 - Question de remorquage

H3. Marie koopt een auto van €18.700 en gaat vier jaar mee. Bij inruil brengt de auto nog €9.000 op. Wat is de afschrijving per jaar?
A
€4.675
B
€2.250
C
€16.450
D
€2.425

Slide 11 - Quiz

Vaste kosten
Variabele kosten
Totale kosten per product

Slide 12 - Question de remorquage

Apple airpods kosten 55 euro om te produceren.
Apple hanteert een brutowinstmarge van 80% over de kostprijs.
Bereken de brutowinstmarge van de kostprijs en consumentenprijs in euro's dus met 21% BTW. Alleen het antwoord met euroteken

Slide 13 - Question ouverte

Vaste kosten= €5.000 Variabele kosten = €3.000
Productie = 1.000
Bereken de kostprijs per product. alleen het antwoord met een €teken

Slide 14 - Question ouverte

Waaruit bestaat de brutowinstopslag?
A
Bedrijfskosten en omzet
B
Bedrijfskosten en winst
C
Bedrijfskosten en afzet
D
Bedrijfskosten en inkoopwaarde

Slide 15 - Quiz

Bereken de consumentenprijs.

De netto verkoopprijs is 2,10. Btw is 9%.
De consumentenprijs = €....... vul het antwoord in met een €teken

Slide 16 - Question ouverte

Consumentenprijs berekenen:
De verkoopprijs van een t-shirt is: € 16,50.
De btw is 21%.

Bereken de consumentenprijs. Vul alleen het antwoord in met een €

Slide 17 - Question ouverte

-
-
Omzet
Nettowinst
Bedrijfskosten
Inkoopwaarde
Brutowinst

Slide 18 - Question de remorquage

1. Omzet = afzet x                                                          
2. Omzet -                                 = brutowinst
3. Brutowinst -                                  = nettowinst


  
bedrijfskosten
verkoopprijs
inkoopwaarde
nettowinst
brutowinst
inkoopprijs

Slide 19 - Question de remorquage

De omzet van een schoenenwinkel is €30.000. De inkoopwaarde is €11.500 en de bedrijfskosten €17.000. Hoeveel is de nettowinst of verlies? Zet je antwoord neer met alleen een €

Slide 20 - Question ouverte

Sleep in de goede kolom :
Geen bedrijfskosten
bedrijfskosten
Gas
Omzet
Brutowinst
Inkoopprijs
Lonen
Huur

Slide 21 - Question de remorquage

De consumentenprijs is €2,29. Het btw tarief is 9%. Hoeveel is de verkoopprijs? Alleen het antwoord met een €

Slide 22 - Question ouverte

Juist
Onjuist
Arbeidsproductiviteit kan toenemen door scholing
Als bedrijven duurzaam gaan ondernemen zullen de bedrijfskosten op korte termijn dalen
Bij het stijgen van de arbeidsproductiviteit daalt de kostprijs van een product

Slide 23 - Question de remorquage

Stel je voor dat er 5 mensen in een bedrijf werken. Samen maken ze in totaal 500 producten in één week. Iedere werknemer werkt 40 uur per week.

Vraag: Hoeveel producten maakt het bedrijf per uur, per werknemer?

Slide 24 - Question ouverte

Samsung heeft 50 miljoen telefoons verkocht. Dat is een marktaandeel van 25%. Apple heeft 15% marktaandeel. Bereken het marktaandeel van Apple

Slide 25 - Question ouverte

Voor wie geldt het cao?
A
Werknemers
B
Werkgevers
C
Werknemers + werkgevers
D
Vakbonden

Slide 26 - Quiz

Het aanbod van arbeid komt van
A
de werknemers.
B
de werkgevers.

Slide 27 - Quiz

De vraag van arbeid komt van
A
de werknemers.
B
de werkgevers.

Slide 28 - Quiz

Wat is vraag naar arbeid?
A
Alle vraag en aanbod van arbeid.
B
Alle mensen die werk zoeken.
C
Mensen van 15 jaar tot pensioen die werken.
D
Alle banen + vacatures bij werkgevers.

Slide 29 - Quiz

Wat is aanbod van arbeid?
A
Alle vraag en aanbod van arbeid.
B
Alle mensen met werk en die werk zoeken.
C
Mensen van 15 jaar tot pensioen die werken.
D
Alle vacatures bij werkgevers.

Slide 30 - Quiz

Wat is de beroepsbevolking?
A
Iedereen die werkt of werkloos is
B
Iedereen die werkt
C
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt
D
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is

Slide 31 - Quiz

Een arbeidsovereenkomst is een
A
afspraak tussen de werkgever en werkgever.
B
papier waarop staat hoeveel pauze je hebt.
C
diploma om te mogen werken.
D
document met de arbeidstijden.

Slide 32 - Quiz

Bij zwart werk betaal je:
A
geen belasting en geen premies
B
geen belasting
C
wel belasting, geen premies

Slide 33 - Quiz

Bij wie kan je een ww-uitkering aanvragen?
A
De overheid
B
Je oude werkgever
C
UWV
D
WW

Slide 34 - Quiz

Wanneer is er sprake van een krappe arbeidsmarkt?
A
Veel vacatures, veel werknemers
B
Veel vacatures, weinig werknemers
C
Weinig vacatures, veel werknemers
D
Weinig vacatures, weinig werknemers

Slide 35 - Quiz

Wat gebeurt er bij conjuncturele werkloosheid?
A
een bedrijf gaat anders produceren
B
de bedrijfscultuur verandert
C
een bedrijf ontslaat zomaar medewerkers
D
er is geen vraag meer naar het product

Slide 36 - Quiz

Wat is structurele werkloosheid?
A
Dat een bepaald beroep helemaal verdwijnt en dus veel mensen op straat staan
B
Dat mensen elk deel van het jaar dezelfde soort werkloosheid hebben
C
Dat mensen arbeidsongeschikt zijn
D
Dat mensen slechts in bepaalde seizoenen geen werk hebben

Slide 37 - Quiz

Door de coronapandemie stijgt de werkloosheid. Is deze werkloosheid passend bij structurele of conjuncturele werkloosheid?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid

Slide 38 - Quiz

er is veel werkloosheid bij
A
krappe arbeidsmarkt
B
ruime arbeidsmarkt

Slide 39 - Quiz

Wat gebeurt er bij structurele werkloosheid?
A
een bedrijf gaat anders produceren
B
de bedrijfscultuur verandert
C
een bedrijf ontslaat zomaar medewerkers
D
er is geen vraag meer naar het product

Slide 40 - Quiz

Jos heeft een tractor van € 59.000 gekocht, die hij zes jaar gaat gebruiken. Hij krijgt er dan nog
€ 7.500 voor terug. Wat is de jaarlijkse afschrijving?
(ook berekening)

Slide 41 - Question ouverte

Je was ober en bent door corona ontslagen. Je bent op zoek naar een nieuwe baan.
A
Frictie werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Geen werkloosheid

Slide 42 - Quiz

Welke productiefactor?
Berry Boon  is eigenaar van een foodtruck. Samen met twee medewerkers verzocht hij de broodjes bij de lunch. Om de foodtruck te kopen heeft Berry € 60.000,- bij een bank geleend. De twee medewerkers verdienen € 20.000,- per jaar. Berry haalt per jaar € 15.000,- uit zijn bedrijf.
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 60.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag van € 20.000,-?
Welke productiefactor hoort bij het bedrag dat Berry uit zijn bedrijf haalt?
Welke productiefactor zijn de broodjes?
Kapitaal
Arbeid
Ondernemerschap
Natuur

Slide 43 - Question de remorquage

Tertiaire sector
Quartaire sector
Primaire sector
Secundaire sector

Slide 44 - Question de remorquage

De ___________________ naar arbeid en het aanbod van arbeid noem je samen de

___________________ . 

Je spreekt van een  ___________________ arbeidsmarkt als het ___________________ 

groter is dan de vraag naar arbeid. 

Is het aanbod van arbeid kleiner dan de vraag naar arbeid dan spreek je van een 

 ___________________  arbeidsmarkt.
Arbeidsmarkt
Krappe
Ruime
Aanbod
Vraag

Slide 45 - Question de remorquage

Er zijn verschillende soorten werkloosheid. Kies de juiste omschrijving bij de juiste soort werkloosheid
Werkloosheid die ontstaat door blijvende veranderingen.
Werkloosheid als gevolg van dalende bestedingen
Werkloosheid die in een bepaald gebied hoger is
Werkloosheid vanwege de tijd die het kost om te solliciteren
Werkloosheid omdat er maar een deel van het jaar werk is
Werklozen die zich hebben ingeschreven bij het UWV
Werklozen die zich niet hebben ingeschreven bij het UWV
Structurele werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Regionale werkloosheid
Frictie werkloosheid
Seizoenswerkloosheid
Geregistreerde werkloosheid
Verborgen werkloosheid

Slide 46 - Question de remorquage